Unité 6 prendre en delend lidwoord

Unité 6 prendre en delend lidwoord
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Unité 6 prendre en delend lidwoord

Slide 1 - Tekstslide

Prendre
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
prends
prends
prend
prenons
prenez
prennent

Slide 2 - Sleepvraag

prendre
je prends
tu prends
il prend
elle prend
on prend
nous prenons
vous prenez
ils prennent
elles prennent
nemen
ik neem
jij neemt
hij neemt
zij neemt
wij nemen / men neemt
wij nemen
jullie nemen / u neemt
zij nemen (m)
zij nemen (v)

Slide 3 - Tekstslide

Kies de juiste vorm van prendre.
Tu ___ des frites?
A
prend
B
prends
C
prenons
D
prenez

Slide 4 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van prendre.
Léa ___ le métro.
A
prend
B
prends
C
prenons
D
prennent

Slide 5 - Quizvraag

Vul de juiste vertaling in.
___ l'avion. (hij neemt)

Slide 6 - Open vraag

Kies de juiste vorm van prendre.
Elles ___ le bus pour aller à l'école.
A
prend
B
prends
C
prennent
D
prenez

Slide 7 - Quizvraag

Prendre in de passé composé
denken-delen- uitwisselen
hoe vertaal je onderstaand stukje?

Pendant les vacances, nous avons mangé au restaurant. Lundi, j'ai pris une pizza à la pizzeria. Mardi, j'ai mangé un steak au bistrot. Jeudi, j'ai pris un hamburger au Macdo. 

Slide 8 - Tekstslide

Pendant les vacances, nous avons mangé au restaurant. 
Lundi, j'ai pris une pizza à la pizzeria. Mardi, j'ai mangé un steak au bristrot. Jeudi, j'ai pris un hamburger au Macdo. 
Tijdens de vakantie hebben we gegeten in het restaurant. Maandag heb ik een pizza genomen in de pizzeria. 
Dinsdag heb ik een biefstuk in de bistro gegeten. 
Donderdag heb ik een hamburger genomen bij MacDonalds

Slide 9 - Tekstslide

prendre in de passé composé: 
onderwerp + ww avoir + voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord van nemen = genomen
Het voltooid deelwoord van prendre = pris
j'ai -                   ik heb
tu as-                jij hebt
il a -                   hij heeft
elle a-               zij heeft
on a -                 men heeft
nous avons -   wij hebben 
vous avez-       jullie hebben
                           u heeft
ils ont-              zij hebben 
elles ont           zij hebben
Passé composé van PRENDRE
j'ai pris = ik heb genomen
tu as pris = jij hebt genomen
il a pris - hij heeft genomen
elle a pris= zij heeft genomen
nous avons pris= wij hebben genomen
vous avez pris= u heeft genomen/ jullie hebben genomen
ils / elles ont pris = zij hebben genomen

Slide 10 - Tekstslide

prendre (nemen) - apprendre (leren) - comprendre (begrijpen)
Présent                                                      Passé composé

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de passé composé van prendre?
A
J'ai pris
B
J'ai prené

Slide 12 - Quizvraag

nous (prendre, passé composé)
A
avons prendu
B
avons prenons
C
avons pris
D
avons prenu

Slide 13 - Quizvraag

Zet in passé composé
il (prendre)
A
prenait
B
ai pris
C
prend
D
a pris

Slide 14 - Quizvraag

Vul in: tu _____ (prendre, passé composé)
A
ai pris
B
as pris
C
ai prendu
D
as prendu

Slide 15 - Quizvraag

(prendre) zij hebben genomen=
A
ils avons pris
B
ils ont pris
C
ils ont prendu
D
ils avons pris

Slide 16 - Quizvraag

Zet in de présent
Elle (prendre)
A
prend
B
prenons
C
prends
D
pris

Slide 17 - Quizvraag

Nous……..(prendre, passé composé)
A
avons prendru
B
prenons
C
prenons
D
avons pris

Slide 18 - Quizvraag