hoofdstuk 10

hoofdstuk 10
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 40 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

hoofdstuk 10

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen 
hoofdstuk 7 t/m 9?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jong geleerd, oud gedaan 
Werken of studeren 
Sparen, beleggen en lenen
Huren of kopen
Ouderdomspensioen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ook tijd is schaars --> je kan niet alles tegelijk doen

De tijd om te consumeren is beperkt (dag is 24 uur)

Doordat de tijd schaars is moeten consumenten kiezen uit hun behoeftes

Schaarste is er dus in middelen en in tijd

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Keuzes
Aan iedere keuze die je maakt zijn opofferingskosten verbonden.
Wat zijn de opofferingskosten van studeren?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoge en lage tijdsvoorkeur
Hoge tijdsvoorkeur                                        Lage tijdsvoorkeur

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruilen over de tijd/intertemporele ruil
Ruilen over de tijd betekent consumptie nu vervangen door consumptie in de toekomst (of andersom).

Sparen en lenen

Wat is de prijs van tijd?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Human Capital, fysiek kapitaal, sociaal kapitaal
fysiek kapitaal = machines en gebouwen waarover bedrijven beschikken om te produceren

human capital = het personeel van een bedrijf

sociaal kapitaal = het sociale netwerk waarover iemand beschikt en dat hem kan helpen om beter te werken

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Studeren is ruilen over de tijd
Studeren = investeren in menselijk kapitaal / human capital (kennis en vaardigheden)
Studeren = het vergroten van jouw verdiencapaciteit (het bedrag dat jij maximaal kan verdienen)

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Studeren is ook ruilen over tijd !

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enkelvoudige rente

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samengestelde rente

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samengestelde rente
Samengestelde rente = spaarbedrag x (1 + i) ^n
Let op: dit is rente + spaarbedrag
i = rente percentage (dus bij 5% > 1,05)
n= aantal periode dat spaarbedrag op rekening staat

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er met onze koopkracht van spaargeld?
- Nominale rente = Rente van de bank (wat je krijgt)  (NIC)     
- Inflatie = algemene stijging van het prijspeil  (PIC)               
- Reële rente = Nominale rente gecorrigeerd door inflatie (RIC)

                                                   NIC - PIC = RIC

     




Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is er rente?
- beloning of betaling voor de tijd
- beloning voor risico
- compensatie voor inflatie

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beleggen
  • aandelen > dividend en koerswinst/verlies

  • obligaties > couponrente en koerswinst/verlies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vormen van consumptiefkrediet


  • Persoonlijke lening (aflossen in vooraf afgesproken termijnen)
  • Doorlopend krediet: (betaal je ook in maandtermijnen terugmaar het afgeloste bedrag kun je weer opnemen)
  • Rekening-courantkrediet (=rood staan); 
    (tot een bepaald bedrag in het rood → hangt van je salaris af)
  • Koop op afbetaling:  achteraf in delen betalen maar wel al eigenaar
  • huurkoop: achteraf in delen betalen maar winkelier blijft eigen

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samen maken
10.15

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klaslokaal experiment gevangenisdilemma 

Verplicht volgen:
Zaandam:
maandag 16 december 9.00 (D3.12)
dinsdag 17 december 12.30 (D3.10)
dinsdag 17 december 15.30 (D3.10)
Alkmaar:
maandag 16 december 15.30 (A2.04

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de les maken
10.13 en 10.14

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdstuk 10 deel 2
vragen?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kopen of huren

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

woningmarkt 

Slide 24 - Tekstslide

De markt voor huurwoningen is verdeeld in twee categorieën: Sociale huur en de Vrije sector.

In de vrije sector, huur je een huis van een andere eigenaar, dat is vaak een person of een vastgoedbeheerder.

In de Sociale sector, huur je van een woningbouwcorporatie. Dit is een bedrijf dat veel kleine en goedkope huurwoningen beheert, die bedoeld zijn voor mensen met een lager inkomen. Sommige mensen verdienen misschien niet genoeg om de huur te kunnen betalen, voor deze mensen is er een huurtoeslag. 

Huurtoeslag houdt in dat je van de overheid geld krijgt zodat je toch voor je huur kunt betalen.
Huurtoeslag
Een huurwoning kun je huren via woningcorporaties. Dit zijn stichtingen die veel huurwoningen bezitten en deze verhuren tegen lage tarieven.

Wanneer je weinig inkomen hebt, kun je via de belastingdienst ook huurtoeslag aanvragen. Hier zitten wel hele strenge regels aan.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huis kopen....?

  • Hypothecaire lening, max 30 jaar
  • Onderpand

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hypotheekgever en hypotheeknemer
Hypotheek is het onderpand
Hypotheekgever= geldnemer
= huiseigenaar
Hypotheeknemer = geldgever
= bank

Hypotheek = onderpand
Hypothecaire lening

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lineaire hypotheek          Annuïtaire hypotheek

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hypotheekrente Aftrek
Over betaalde rente hoef je geen inkomstenbelasting te betalen

Groot voordeel 

Brutolasten vs Nettolasten

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voordeel huren:
– je hoeft geen geld te lenen. 
– geen zorgen over onderhoud, dat is een taak voor de verhuurder.
– vrijheid, je kan maandelijks opzeggen. 
– mogelijkheid van huursubsidie.



Nadeel huren:
– moderniseren van de woning loont niet. Vaak moet de woning bij vertrek weer in de oorspronkelijke staat opgeleverd worden.
– weinig keuze en mogelijk lange wachttijden.
– je bouwt geen vermogen op. 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voordeel kopen:
– met een eigen huis doe je wat je wil, jij bent de baas.
– mogelijke waardestijging. Crisis of niet, een huis is een belegging voor de lange termijn.
– je profiteert van de hypotheekrenteaftrek. 


Nadeel kopen:
– het kopen van een huis kost veel geld, zoals overdrachtsbelasting.
– je moet er een grote lening voor afsluiting (van c.a. 30jaar) 
– mogelijkheid van waardedaling. Als de markt tegenzit, kan het verkopen van een huis lang duren.
– het onderhoud is voor jou.
– je betaalt meer gemeentelijke belastingen. 

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Levensloop
In je leven doorloop je verschillende fases.
Samen vormen deze levensfases 
je levensloop.


Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3 Pijlers pensioen
Pijler 3: Zelf gespaard


Pijler 2: Bedrijfspensioen


Pijler 1: AOW uitkering

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

AOW
Algemene OuderdomsWet

Als je met pensioen gaat dan heb je recht op een AOW.

De AOW wordt betaalt uit de belastingen van de werkenden. Omslagstelsel!


Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kapitaaldekkingsstelsel
Een pensioenfonds (bedrijfspensioen) werkt volgens het kapitaaldekkingsstelsel.

De werkenden van nu betalen premie voor hun eigen pensioenuitkering voor later.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waardevast of welvaartsvast
Een pensioen is waardevast of welvaartsvast. 

Waardevast --> Uitkeringen die aangepast worden aan de inflatie

Welvaartsvast --> Uitkeringen die de loonontwikkeling volgen 

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dekkingsgraad
Dekkingsgraad zegt iets over de financiële positie van een pensioenfonds.

Dekkingsgraad van 105% > tegenover elke 105 euro die ze moeten uitbetalen, hebben ze nu 100 euro

Hoe hoger de dekkingsgraad, hoe meer financiële zekerheid.  

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samen maken
10.27

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klaslokaal experiment gevangenisdilemma 

Verplicht volgen:
Zaandam:
maandag 16 december 9.00 (D3.12)
dinsdag 17 december 12.30 (D3.10)
dinsdag 17 december 15.30 (D3.10)
Alkmaar:
maandag 16 december 15.30 (A2.04

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de les maken
10.26 en 10.28

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies