wederkerend en wederkerig voornaamwoord

wederkerend en wederkerig voornaamwoord
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare school

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

wederkerend en wederkerig voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

wederkerend voornaamwoord
de woorden:
zich, je, me, ons & u 

Slide 2 - Tekstslide

hoe vind je het wederkerend voornaamwoord
Als je zelf achter deze woorden kan zetten en de zin klopt nog steeds, is dit een wederkerend voornaamwoord.

Als je de zin in de hij vorm zet verandert het wederkerend voornaamwoord zich altijd in zich. 


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

voorbeeld:
De kapper scheert zich.

Slide 5 - Tekstslide

voorbeeld:
De kapper scheert zich(zelf)

Slide 6 - Tekstslide

voorbeeld:
Wij vragen ons al jaren af wanneer de Olympische Spelen eens in Nederland gehouden worden.

Slide 7 - Tekstslide

voorbeeld:
Wij vragen ons(zelf) al jaren af wanneer de Olympische Spelen eens in Nederland gehouden worden.

Slide 8 - Tekstslide

wederkerig voornaamwoord
de woorden:
elkaar, elkander & mekaar

Slide 9 - Tekstslide

voorbeeld:
Wij ontmoeten elkaar elke donderdag.
Wij ontmoeten mekaar elke donderdag.
wij ontmoeten elkander elke donderdag.

Slide 10 - Tekstslide

voorbeeld:
Wij ontmoeten elkaar elke donderdag.
Wij ontmoeten mekaar elke donderdag.
wij ontmoeten elkander elke donderdag.

Slide 11 - Tekstslide

Ik verslik me in mijn snoepje.
Wat is dit?
A
wederkerend voornaamwoord
B
wederkerig voornaamwoord
C
geen van beide

Slide 12 - Quizvraag

Bij het schillen van de aardappels heb ik me gesneden.
Wat is dit?
A
wedekerig voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
geen van beide

Slide 13 - Quizvraag

U heeft mij een lolly gegeven.
Wat is het woord mij in deze zin
A
wederkerend voornaamwoord
B
wederkerig voornaamwoord
C
geen van beide

Slide 14 - Quizvraag

Jan vroeg Karel of die zichzelf  herkende op de politiefoto's.

Wat is het wederkerend voornaamwoord in deze zin?

Slide 15 - Open vraag

Het koppel geeft elkaar een cadeau tijdens de feestdagen.
Wat is het wederkerig voornaamwoord in deze zin?

Slide 16 - Open vraag