Week 13 t/h

Welkom!
Wat heb je nodig?
- Kern lesboek
- Leesboek
- Etui
- Schrift
- Laptop en oplader
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Wat heb je nodig?
- Kern lesboek
- Leesboek
- Etui
- Schrift
- Laptop en oplader

Slide 1 - Tekstslide

Zet in de volgende zinnen de zinsdeelstrepen

Slide 2 - Tekstslide

Hij gaf een korte en duidelijke uitleg tijdens de training

Slide 3 - Tekstslide

Mijn ouders willen volgend jaar drie weken op vakantie gaan

Slide 4 - Tekstslide

Waar gaan we het over hebben?

- Zinsdelen
- Persoonsvorm
- Onderwerp
- Werkwoordelijk gezegde
- Zelfstandig werkwoord
- Hulpwerkwoord

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Elke zin bevat een gezegde. Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden uit een zin.

Ik heb nieuwe schoenen gekocht.

Let op! Ik vergiste me behoorlijk -> wg = vergiste me
Let op!  Ik belde gisteren een vriend op -> wg = belde op

Slide 6 - Tekstslide

Hoe herken je het werkwoordelijk gezegde?

1. Zoek persoonsvorm
2. Zoek naar andere werkwoorden
3. Zoek naar scheidbare werkwoorden (opbellen, belde op)
4. Zoek naar 'te' of 'aan het'
5. Zoek naar een werkwoordelijke uitdrukking
Een paar hardloopschoenen heeft bij een veiling een groot bedrag opgeleverd.

De gemiddelde wereldtemperatuur is de afgelopen 150 jaar enorm aan het stijgen.

De presentatrice jaagt met haar felle uitspraken mensen op de kast.



 

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde:

In dat huis wonen nieuwe mensen.

Slide 8 - Open vraag

De familie Yang heeft een enorme zeepbel geproduceerd.
A
heeft
B
geproduceerd
C
heeft geproduceerd

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde:

Die man was gisteren de hele dag aan het bellen.

Slide 10 - Open vraag

Soorten werkwoorden
Werkwoorden zijn woorden die een actie aangeven (iets wat iemand doet of iets wat er gebeurt). 

Zelfstandig werkwoord: een zelfstandig werkwoord is een werkwoord dat alleen gebruikt kan worden in een zin. Dit is het belangrijkste gedeelte van de actie. 
-> Helga schrijft een brief.

Hulpwerkwoord: hulpwerkwoorden helpen de zin om in de juiste tijd of juiste vorm te zetten.
-> Helga zal een brief schrijven.

Slide 11 - Tekstslide





Ik leer voor de toets van Nederlands.





leer = zelfstandig werkwoord

Slide 12 - Tekstslide





Ik ga morgen een ijsje halen





ga = hulpwerkwoord
halen = zelfstandig werkwoord

Slide 13 - Tekstslide




Ze had haar boterhammen wel moeten opeten.



had = hulpwerkwoord
moeten = hulpwerkwoord
opeten = zelfstandig werkwoord

Slide 14 - Tekstslide

Ik zou gisteren mijn huiswerk maken.

Slide 15 - Open vraag

Hij heeft die opdracht moeten maken. 
heeft

moeten

maken
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 16 - Sleepvraag

Aan de slag!
les 33

basisopdrachten: 2 t/m 6
extra opdrachten: x
verdiepingsopdrachten: x

les 34
basisopdrachten: 3
extra opdrachten: x
verdiepingsopdrachten: 1

Leer vijf woordjes en herhaal de woordjes van de vorige weken.








Slide 17 - Tekstslide

Maak een zin waarin 'hebben' het hulpwerkwoord is.

Slide 18 - Open vraag

Maak een nieuwe zin door het hulpwerkwoord weg te halen:

Yara heeft gisteren een cadeau gekocht.

Slide 19 - Open vraag