Werkwoordspelling les 2

Werkwoordspelling 
les 2
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling 
les 2

Slide 1 - Tekstslide

Aan het eind van deze les kan jij
  1. Een sterk werkwoord op de juiste manier vervoegen in de verleden tijd.
  2. Een zwak werkwoord op de juiste manier vervoegen in de verleden tijd.
  3. De regels van het 't sexy fokschaap / 't ex kofschip gebruiken voor de persoonsvorm verleden tijd. 

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd
  • 2 soorten werkwoorden in de verleden tijd.

  • sterke werkwoorden. --> de klank verandert.
  • zwakke werkwoorden. --> de klank verandert niet.

Slide 3 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden d of t?
  • Kijk naar de stam van het werkwoord --> hele werkwoord -en
  • Gebruik 't sexy fokschaap of 't ex kofschip.

  • Zit de laatste letter in 't sexy fokschaap of 't ex kofschip?
  • Ja --> +te(n)                   nee --> +de(n)

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de stam van het werkwoord
"lopen"?
A
loop
B
loopt
C
lop

Slide 5 - Quizvraag

En van het werkwoord "vrezen"?
A
vrez
B
vrees
C
vreesde

Slide 6 - Quizvraag

En de verleden tijd van het werkwoord "durven"?
A
durfde(n)
B
durfte(n)
C
durvde(n)
D
durvte(n)

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van het werkwoord "leiden"?
A
Leide(n)
B
Leidde(n)
C
Leed
D
Lied

Slide 8 - Quizvraag

En nu

  • Ga naar Plot26 --> werkwoordspelling.
  • Maken les 2.  Opdracht 1, 2 & 3.

  • Klaar? Maak je spiekbriefje verder af over deze les.

Slide 9 - Tekstslide

deden                              
dreef
was
keken
braken
wees
ging
kwam
bonden
kon
voerde
bezette
kwamen
protesteerden
plaatsten
bepaalde
reageerde
dreigde
stopte
gingen

Slide 10 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Ik noem een werkwoord.

  • Is het een sterk werkwoord dan ga je staan.
  • Is het een zwak werkwoord dan ga je zitten.

Slide 11 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden

  • Ik-vorm + te(n): wij maakten; ik pakte; we kletsten; hij gaapte
  • Ik-vorm + de(n): ze belden; hij legde; ik aaide.

  • Hoe weet je nou of het met +de(n) is of +te(n) is?
  • Om erachter te komen moet je eerst weten wat de stam is van een werkwoord.

Slide 12 - Tekstslide