1e en 4e naamval + ein Gruppe

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

WAS MACHEN WIR HEUTE?
- Persoonlijk voornaamwoord 1e & 4e naamval

Slide 2 - Tekstslide

ich
du
sie
er
es
wir
ihr
sie
Sie
IK
U
ZIJ (mv).
JULLIE
WIJ
HET
ZIJ (v).
HIJ
JIJ

Slide 3 - Sleepvraag

IDEWIS

ich                        du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie


Dit ken je al! Deze persoonlijke voornaamwoorden staan in de 1e naamval = onderwerp

Ich wohne in Winterswijk.

Wir haben keine Hausaufgaben.

Hast du geschwister?

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

voorzetsel met de 4e naamval

durch = door
für = voor
ohne = zonder
um = om
gegen = tegen

Zie je één van deze voorzetsels? Dan komt daarna automatisch de 4e naamval = lijdend voorwerp!

Slide 6 - Tekstslide

Stap 1: zoek de persoonsvorm/gezegde

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Kai koopt een bos bloemen.

Persoonsvorm = koopt


Slide 7 - Tekstslide

Stap 2: het onderwerp

Het onderwerp: wie of wat + persoonsvorm

Kai koopt een bos bloemen.

Onderwerp = wie koopt? Antwoord = Kai


Slide 8 - Tekstslide

Stap 3: het lijdend voorwerp

Het lijdend voorwerp: wie of wat + persoonsvorm + onderwerp

Kai koopt een bos bloemen

Lijdend voorwerp = wat koopt Kai?  
Antwoord = een bos bloemen


Slide 9 - Tekstslide

zinsontleden in het Duits

Meine Mutter kauft Blumen.
Persoonsvorm = kauft
 
Onderwerp (wie koopt?) = meine Mutter
1e naamval = meine Mutter

Lijdend voorwerp (wat koopt mijn moeder?) = Blumen
4e naamval = Blumen



Slide 10 - Tekstslide

Der Vater (m) hat Oma gesehen. Onderwerp (1e naamval)
Oma hat den Vater (m) gesehen. Lijdend voorwerp (4e naamval)

Slide 11 - Tekstslide

Tot de ein groep horen ook:

mein = mijn
dein = jouw
sein = zijn
ihr = haar
unser = ons/onze
euer = jullie
ihr = hun
Ihr = uw

Slide 12 - Tekstslide


Das Kind spielt im Garten.
A
onderwerp/ 1e naamval
B
lijdend voorwerp/ 4e naamval

Slide 13 - Quizvraag


Den Jungen kenne ich nicht.
A
onderwerp/ 1e naamval
B
lijdend voorwerp/ 4e naamval

Slide 14 - Quizvraag


Meine Oma schickt mir eine SMS.
A
onderwerp/ 1e naamval
B
lijdend voorwerp/ 4e naamval

Slide 15 - Quizvraag

....... (de) Kino (o) ist geschlossen.

Slide 16 - Open vraag

Ich habe ...... (een) Cola (v) getrunken.

Slide 17 - Open vraag

Er hat ....... (een) Bruder (m).

Slide 18 - Open vraag

...... (mijn) Vater heißt Hans.

Slide 19 - Open vraag

Und jetzt?

Online: 5.5 opdracht 5, 6, 7, 8 & 9


Klaar?  > test jezelf 5.4/5.5

Slide 20 - Tekstslide