Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Hoofdstuk 3 klas 1.6
Hoofdstuk 3
Zoekend lezen
Woordbetekenis door voorbeelden te zoeken
Onderwerp uit de zin halen
De ik-vorm van het werkwoord
Zijn, hebben, zullen, kunnen en willen vervoegen
1 / 32
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
In deze les zitten
32 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 3
Zoekend lezen
Woordbetekenis door voorbeelden te zoeken
Onderwerp uit de zin halen
De ik-vorm van het werkwoord
Zijn, hebben, zullen, kunnen en willen vervoegen
Slide 1 - Tekstslide
Zoekend lezen
Waar let je op?
Lees je de hele tekst?
Waar ben je naar op zoek?
Slide 2 - Tekstslide
Als je wilt weten hoe laat de wedstrijd begint, dan ...
A
zoek je naar cijfers/getallen
B
lees je de eerste alinea
C
zoek je waar de tekst over gaat
D
lees je de eerste zin van elke alinea
Slide 3 - Quizvraag
Als je zoekend leest, kijk je naar
A
anders gedrukte woorden
B
de eerste alinea
C
tussenkopjes
D
opvallende tekens (bijv. getallen, euroteken, ...)
Slide 4 - Quizvraag
Het onderwerp van een tekst is
A
waar de zin over gaat
B
dan vraag je wie of wat
C
waar een tekst over gaat
D
altijd de titel
Slide 5 - Quizvraag
Wat betekent het woord
activiteiten
A
dingen die je kunt uitdelen
B
dingen die je kunt doen
C
dingen die je kunt eten
D
dingen die je graag wilt
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent
merkwaardig
A
heel rijk
B
heel aardig
C
heel beweeglijk
D
heel vreemd
Slide 7 - Quizvraag
Woordenschat
Woorden die je niet kent kun je vaak toch begrijpen door de tekst die erbij staat.
In dit hoofdstuk kun je de betekenis vinden door naar de voorbeelden te kijken
Slide 8 - Tekstslide
Waar zijn de volgende woorden een voorbeeld van?
gorilla's, tijgers en olifanten
A
huisdieren
B
hoefdieren
C
knaagdieren
D
bedreigde diersoorten
Slide 9 - Quizvraag
Waar zijn de volgende woorden een voorbeeld van?
kam, tandenborstel en deo
A
bestek
B
toiletartikelen
C
instrumenten
D
meubilair
Slide 10 - Quizvraag
Waar zijn de volgende woorden een voorbeeld van?
poedel, herder, teckel
A
hoefdieren
B
honden
C
knaagdieren
D
vogels
Slide 11 - Quizvraag
Waar zijn de volgende woorden een voorbeeld van:
'zit', 'lig', 'zoek'.
A
commando's
B
zoekend leeswoorden
C
hele werkwoorden
D
alinea's
Slide 12 - Quizvraag
Waar zijn de volgende woorden een voorbeeld van?
draaimolen, achtbaan, wildwaterbaan
A
feestartikelen
B
banen
C
attracties
D
speelgoed
Slide 13 - Quizvraag
Onderwerp van een zin
Let op! Dit is dus niet het onderwerp van een tekst.
Het onderwerp vind je door te vragen:
Wie of wat + persoonsvorm
Slide 14 - Tekstslide
Mijn broer gaat morgen op reis.
Wat is het onderwerp?
A
mijn broer
B
morgen
C
gaat
D
op reis
Slide 15 - Quizvraag
Gisteren stuurde mijn mentor een mail aan mijn ouders
A
gisteren
B
stuurde
C
mijn ouders
D
mijn mentor
Slide 16 - Quizvraag
Gaan de leerlingen op schoolreis dit jaar?
Onderwerp =
A
gisteren
B
de leerlingen
C
op schoolreis
D
dit jaar
Slide 17 - Quizvraag
Boven in de boom zit een tortelduif
A
boven
B
zit
C
in de boom
D
een tortelduif
Slide 18 - Quizvraag
Volgende week heeft klas 1.6 een toets van Nederlands
A
volgende week
B
heeft
C
klas 1.6
D
een toets van Nederlands
Slide 19 - Quizvraag
Ik-vorm van het werkwoord
hele werkwoord min -en
werk
en
vind
en
of iets aangepast:
lopen -loop
rennen - ren
reizen - reis
Slide 20 - Tekstslide
Wat is de ik-vorm van
worden?
A
wort
B
woord
C
word
D
wordt
Slide 21 - Quizvraag
Wat is de ik-vorm van
raden?
A
rad
B
rat
C
raadt
D
raad
Slide 22 - Quizvraag
Wat is de ik-vorm van
draven
A
drav
B
draf
C
draav
D
draaf
Slide 23 - Quizvraag
Welk woord is geen ik-vorm
A
lees
B
werkt
C
land
D
dans
Slide 24 - Quizvraag
Welk woord is geen ik-vorm?
A
leidt
B
brand
C
lijd
D
wend
Slide 25 - Quizvraag
Werkwoorden die anders vervoegd worden
zijn
hebben
zullen
kunnen
willen
Slide 26 - Tekstslide
Welke vorm klopt niet?
A
ik ben
B
hij bent
C
jij bent
D
zij is
Slide 27 - Quizvraag
Welke vorm klopt niet?
(werkwoord hebben)
A
ik heb
B
jij hebt
C
hij hebt
D
zij heeft
Slide 28 - Quizvraag
In de verleden tijd:
Welk rijtje klopt niet?
A
ik was, jij was, hij was wij/ jullie/ zij waren
B
ik zou, jij zou, hij zou wij /jullie/zij zouden
C
ik had, jij had, hij had wij/ jullie / zij hadden
D
ik kon, jij kon, hij kon wij/ jullie /zij konde
Slide 29 - Quizvraag
Wat klopt niet?
A
hij wilt
B
jij wilt
C
ik
D
zij willen
Slide 30 - Quizvraag
Welk rijtje is fout?
A
ik heb, jij hebt, hij heeft, wij hebben
B
ik ben, jij bent, hij is, wij zijn
C
ik zal, jij zult, hij zult, wij zullen
D
ik wil, jij wilt, hij wil, wij willen.
Slide 31 - Quizvraag
Denken jullie dat je nu beter weet wat je moet leren voor de toets?
Slide 32 - Open vraag
Meer lessen zoals deze
Herhalingstoets Nederlands
December 2020
- Les met
32 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
werkwoorden
April 2023
- Les met
16 slides
Woordvolgorde
Juni 2022
- Les met
24 slides
English
Tertiary Education
T2L9: Supertalenten
Februari 2023
- Les met
10 slides
Nederlands
Lager onderwijs
Opfrissen praesens en imperfectum
Oktober 2024
- Les met
22 slides
Latijn
Secundair onderwijs
Communicatiemodel
September 2022
- Les met
24 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Quiz deel 1
Juli 2023
- Les met
29 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Spelling: thema 3
2 dagen geleden
- Les met
27 slides
Spelling
Lager onderwijs