Herhalingstoets 1.3

Herhalingstoets

Paragraaf 1.3
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhalingstoets

Paragraaf 1.3

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 1.3 Dierenrijk
1. Ken je de bouw van een dier van groot naar klein (van organisme tot cel) en kun je er een voorbeeld bij geven?
2. Kun je de drie onderdelen van een dierlijke cel benoemen met hun bijbehorende taak?
3. Kun je uitleggen hoe dieren aan hun stevigheid komen?
4. Kun je het grootste en kleinste dier noemen? 

Slide 2 - Tekstslide

Hoe goed ken je 1.3 al?
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Poll


Een plantencel heeft een celwand een dierlijke cel heeft geen celwand. Juist of onjuist?

A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag



Wat is waar?

A
Cel 1: Plantaardige cel Cel 2: Dierlijke cel
B
Cel 1: Bacterie cel Cel 2: Dierlijke cel
C
Cel 1: Dierlijke cel Cel 2: Plantaardige cel
D
Cel 1: Schimmel cel Cel 2: Plantaardige cel

Slide 5 - Quizvraag


Tigo zegt: Een schaap en een geit behoren tot de zelfde soort, ze kunnen namelijk nakomelingen krijgen.
Mads zegt: Een tijger (Pantera tigris) en een leeuw (Pantera leo) behoren tot hetzelfde geslacht. Dit is af te leiden uit hun Latijnse namen.
Wie heeft er gelijk?

A
Tigo
B
Mads
C
Tigo & Mads
D
Geen van beiden

Slide 6 - Quizvraag


Wat is een belangrijk kenmerk van dit organisme waardoor je hem kunt indelen in een klasse (groep)
A
Hij heeft een bruine huid.
B
Hij heeft een gespleten tong.
C
Hij wordt geboren uit een ei.
D
Hij beweegt zich voort zonder poten.

Slide 7 - Quizvraag


Delen van een organisme zijn van klein naar groot:

A
cel /orgaan /weefsel/ orgaanstelsel
B
weefsel / cel /orgaan /orgaanstelsel
C
cel / weefsel / orgaan / orgaanstelsel
D
orgaanstelsel / orgaan/ weefsel/ cel

Slide 8 - Quizvraag


De stroperige vloeistof in de cel waar veel andere 'onderdelen' in liggen heet .....

A
Bladgroenstof
B
Vacuole
C
Celwand
D
Cytoplasma

Slide 9 - Quizvraag


Welk weefsel zie je op het plaatje?

A
kraakbeen weefsel
B
beenweefsel

Slide 10 - Quizvraag




Zijn de grote hersenen een orgaan, een organenstelsel of een weefsel?
A
orgaan
B
organenstelsel
C
weefsel

Slide 11 - Quizvraag


In welke tekening is een weefsel aangegeven?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 12 - Quizvraag

Je hele lichaam bestaat uit één soort cellen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag


Wat voor cel zie je hiernaast?
A
dierlijke cel
B
plantaardige cel

Slide 14 - Quizvraag


Is dit een plantaardige cel of een dierlijke cel?

A
Plantaardige cel
B
Dierlijke cel

Slide 15 - Quizvraag

Welke onderdelen van
deze plantaardige cel komen
ook bij dierlijke cellen voor?
A
1, 2 en 5
B
1, 3 en 5
C
2, 3 en 6
D
2, 5 en 6

Slide 16 - Quizvraag

Het cytoplasma
A
kan sommige stoffen doorlaten
B
kan alle stoffen doorlaten
C
is een dik stevig vlies
D
regelt alles wat er in een cel gebeurt

Slide 17 - Quizvraag

Om het celplasma zit een dun vlies
dat noem je het
A
celmembraan
B
cytoplasma
C
celkern
D
celwand

Slide 18 - Quizvraag

Welk onderdeel tref je wel aan in een plantaardige cel, maar niet in een dierlijke cel?
A
Celwand
B
Celmembraan
C
Cytoplasma
D
Celkern

Slide 19 - Quizvraag

Stelling: Alle onderdelen van een dierlijke cel zitten ook in een plantaardige cel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Water met opgeloste stoffen
noem je
A
celmembraan
B
celplasma
C
celkern
D
celwand

Slide 21 - Quizvraag




Wat zit er in een vacuole?
A
water
B
lucht
C
water met opgeloste stoffen
D
de celkern

Slide 22 - Quizvraag