In deze les zitten 15 slides, met tekstslides en 1 video.
De schrijver wil bewijzen dat hij gelijk heeft, dat zijn mening juist is.
Dit doet hij met een of meerdere argumenten.
Argument= de reden waarom je iets vindt. Hoe sterker je argument hoe eerder iemand het met je eens is.
Objectieve argumenten zijn feiten of gegevens uit een onderzoek.
Een objectief argument is controleerbaar en dus waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.
Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.
Subjectieve argumenten zijn meningen, persoonlijke indrukken/ervaringen, voorspellingen of vermoedens.
Een subjectief argument (mening) hoeft niet overtuigend te zijn en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.
Voorbeeld
- Iedereen moet naar de bioscoop 'Het Luxor', want deze bioscoop is heel fijn.
Met het argument ‘want die bioscoop is heel fijn’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.