Grammatica les 4 extra oefenen

Woensdag 4 september
3 september
Wat is hier fout en hoe moet het dan geschreven worden?
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woensdag 4 september
3 september
Wat is hier fout en hoe moet het dan geschreven worden?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4-9-2024
  • Bespreken werkblad
  • Bijwerken huiswerk 
  • Laatste kwartier Blooket

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
Je gaat alles bijwerken en aan het einde van de les is alles af.




Klaar? Grammatica blok 3 --> 3.3 weet je het nog? Klaar? --> oefen op cambiumned.nl met spelling of zinsontleding.



Grammatica Blok 1
Grammatica Blok 2
Blok 1.3 (1.6-10)
Blok 1.4 (3.1-4 + 3.5-8)
Blok 1.5 alle opdrachten
2.4 Weet je het nog?
Blok 2.5 alle opdrachten

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm (PV)
  • Wat is een PV?
  • Hoe vind je hem?

Even oefenen, vind de PV:
  1. In juli 1978 explodeerde een achtwielige tankauto.
  2. Het motief van de chauffeurs was duidelijk.
  3. Met trillende vingers opende de piloot de envelop.

Slide 4 - Tekstslide

Het is het werkwoord in de zin dat aangeeft in welke tijd de handeling plaatsvindt en welke persoon of personen de handeling verrichten.
Werkwoordelijk gezegde (WWG)
  • De PV en alle andere werkwoorden in een zin.
  • Staat er maar een werkwoord in de zin? 

Even oefenen, vind het WWG:
  1. Zij hebben hun moeder een knuffel gegeven.
  2. Ik ben me een hoedje geschrokken.
  3. Wat bedoel je nu?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp (OND)
  • Het onderwerp van de zin vertelt wie of wat iets doet, is of ondergaat (het ervaren van iets).
  • Deze zoek je pas nadat je de persoonsvorm hebt gevonden.

Even oefenen, zoek het OND:
  1. De piloot zorgde ervoor dat het vliegtuig de lucht in ging.
  2. Hanna en haar broertje Cas hebben chips gegeten.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lijdend voorwerp (LV)
  • Het lijdend voorwerp is het ding of de persoon waar iets mee gebeurt of die iets ondergaat. 
  • Dus... wie of wat 
Even oefenen, zoek het LV:
  1. Anne eet een appel.
  2. Viktor heeft een gat in zijn broek.
  3. Max rijdt een rondje.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp (mwv)

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp staan.

Het geeft aan voor / aan wie iets bestemd is.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 9
  • werkwoord (ww) --> handeling
  • zelfstandig naamwoord (znw) --> mensen, dieren en dingen
  • lidwoord (lw) --> de, het en een
  • bijvoeglijk naamwoord (bnw) --> zegt iets over een znw
  • voorzetsel (vz) --> ...de kast of ...het feest achter zetten

Het ___ tennistoernooi van ___ Wimbledon, een buitenwijk van de ___ Engelse
___ hoofdstad Londen ___, bestaat al sinds ___ 1877. 

 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ga naar Blooket!

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies