Participatie toets - leerjaar 1

Participatie TOETS - leerjaar 1
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
ParticipatieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Participatie TOETS - leerjaar 1

Slide 1 - Tekstslide

Welke omschrijving past bij het begrip ‘auto-anamnese’?
A
informatie over de huidige situatie die je verkrijgt uit observaties
B
informatie over de huidige situatie die je verkrijgt uit vragenlijsten, screeninglijsten en intakelijsten
C
informatie over de voorgeschiedenis die je verzamelt door gesprekken met de cliënt
D
uitgangspunt waarop het activiteitenplan aansluit

Slide 2 - Quizvraag

Welke uitspraken over doelen zijn juist? Er zijn meer antwoorden goed.
A
Het doel vloeit voort uit de hulpvraag
B
Het hoofddoel is hetzelfde als de hulpvraag
C
Je stelt eerst het hoofddoel vast en bepaalt daarna het meetbare doel
D
Een werkdoel is dat wat je concreet wilt bereiken

Slide 3 - Quizvraag

In welke reeks staan de vier hoofdelementen die een rol spelen bij het tot stand komen van passende dagbesteding?
A
begeleidingsbehoefte – fysieke omgeving – groep – omgeving
B
begeleidingsbehoefte – groep – omgeving – zorgverzekering
C
fysieke omgeving – groep – omgeving – zorgverzekering
D
fysieke omgeving – groep – nascholingsbehoefte – omgeving

Slide 4 - Quizvraag

Dani werkt in een zorgorganisatie voor volwassenen met een meervoudige beperking. Ze begeleidt een groep volwassenen die van klei objecten maken. De afgelopen week hebben ze keramische objecten gemaakt die in de winkel verkocht gaan worden. Ze hebben eerst van een bolvorm een vis gemaakt en die vis van een staart, vinnen en ogen voorzien. Vandaag worden de vissen beschilderd.

Welke uitspraak is juist?
A
De activiteit is beeldend vormen, het materiaal is klei en de appelwaarde is dimensioneel.
B
De activiteit is beeldend vormen, het materiaal is klei en de appelwaarde is sensopatisch.
C
De activiteit is drama, het materiaal is klei en de appelwaarde is dimensioneel
D
De activiteit is drama, het materiaal is klei en de appelwaarde is sensopatisch

Slide 5 - Quizvraag

Mantelzorgers/vrijwilligers handelen vanuit een ander kennisniveau dan de beroepskracht MZ.
Hoe moet je hiermee omgaan?

A
Accepteer geen hulp van mantelzorgers of vrijwilligers. Het is in het belang van de cliënt dat de ondersteuning volgens de regels plaatsvindt.
B
Laat mantelzorgers of vrijwilligers in hun waarde, ook als jij dingen anders zou doen.
C
Stel je als autoriteit op en instrueer mantelzorgers of vrijwilligers
D
Wees problemen voor en voorkom dat iets dreigt te gebeuren waaruit problemen kunnen ontstaan

Slide 6 - Quizvraag

Rehabilitatie is een vorm van begeleiding waarbij de focus ligt op het weer mee kunnen doen in de maatschappij.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Sociaal ondernemen betekent dat de cliënt zichzelf accepteert zoals hij is.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Vanaf de jaren 1930 werd supported-employment steeds vaker ingezet om cliënten uitleg te geven over hun werk.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Deelnemers krijgen tegenwoordig steeds minder ruimte om de dagbesteding vorm te geven.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

In de toekomst krijgen steeds meer zorginstellingen zogenoemde dagactiviteitencentra (DAC’s) op hun eigen terrein.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Vroeger werden mensen beziggehouden met spelletjes of handvaardigheid. Nu krijgt dagbesteding een arbeidsmatiger karakter.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Een cliënt leert voor zichzelf opkomen in alledaagse situaties
A
assertiviteitstraining
B
weerbaarheidstraining
C
agressiereguleringstraining
D
territoriumoefeningen

Slide 13 - Quizvraag

Een cliënt leert ermee omgaan dat de basis van gelijkwaardigheid en de bereidheid tot wederzijds respect er vaak niet zijn
A
assertiviteitstraining
B
weerbaarheidstraining
C
territoriumoefeningen
D
agressiereguleringstraining

Slide 14 - Quizvraag

Kiki van 21 heeft het syndroom van Down en voelt zich vaak minder dan anderen. Kiki is erg verlegen en heeft weinig vrienden. Ze heeft vaak het gevoel dat ze er niet bij hoort, omdat ze geen ‘belangrijk’ werk doet. In haar vrije tijd gaat ze graag naar de kinderboerderij. Dieren zijn tenminste aardig voor haar. Vorige week had ze op een bankje gezeten met een konijn op schoot. Daar genoot ze echt van, zo zacht. Daarna had een vrijwilliger bij de boerderij haar gevraagd of ze de konijnen eten wilde geven. Dat was pas belangrijk werk!

Welke uitspraak is juist?

A
De vrijwilliger had Kiki niet de verantwoording voor het voeren van de dieren mogen geven
B
Door het zorgen voor dieren groeit de eigenwaarde van Kiki.
C
Het zorgen voor dieren is geen vrijetijdsbesteding, maar onbetaald werk.
D
Kiki zou in plaats van met dieren, juist meer contact moeten maken met mensen

Slide 15 - Quizvraag

Leg uit wat het verschil is tussen het programmeren en het structureren van bijvoorbeeld een dag voor een cliënt.

Slide 16 - Open vraag

Noteer drie functies die arbeid heeft voor mensen
Meerdere antwoorden goed
A
zorgt voor financiële middelen
B
zorgt voor structuur
C
levert geen contacten
D
levert sociale contacten op

Slide 17 - Quizvraag

Dansen, musiceren en schilderen zijn voorbeelden van uitdrukkingsmiddelen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Koken als hobby valt niet onder dagbesteding.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Voor vrijetijdsbesteding zijn minder vaardigheden nodig dan voor werk.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Vrijetijd is wettelijk gezien een vorm van dagbesteding
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag