Hoofdstuk 2.3 LEZEN

PAK VOOR JE

Talent blz. 80
Aantekeningenschrift
Pen
Laptop en ga naar Lessonup.app
Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:

• informatieve teksten lezen;
• onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken;
• een eenvoudige tekst beknopt samenvatten;
• relaties tussen alinea’s leggen;
• onderscheid maken tussen feiten en meningen.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

PAK VOOR JE

Talent blz. 80
Aantekeningenschrift
Pen
Laptop en ga naar Lessonup.app
Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:

• informatieve teksten lezen;
• onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken;
• een eenvoudige tekst beknopt samenvatten;
• relaties tussen alinea’s leggen;
• onderscheid maken tussen feiten en meningen.

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk niet af?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Slide 7 - Tekstslide

VOORBEELD oorzaak-gevolg

Doordat de oven kapot was, mislukte de cake.


Oorzaak: de oven is kapot

Gevolg: De cake mislukte

Slide 8 - Tekstslide

Oorzaak - gevolg
Een oorzaak - gevolg herken je aan signaalwoorden zoals:
- daardoor
- doordat
- de oorzaak hiervan is
- waardoor
- ten gevolg van

Slide 9 - Tekstslide

Argument
- De reden waarom iemand iets vindt
- Je kunt dit herkennen aan de volgende signaalwoorden:

 want, omdat, immers, namelijk

Slide 10 - Tekstslide

ARGUMENT (REDEN)

- Een argument is een uitleg waarmee je een mening
   verdedigt.

- Signaalwoorden: want, namelijk, omdat, immers...



Voorbeeld van een argument (reden):

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het signaalwoord voor een reden, in de zin 'Hij betaalde niet, want het horloge was kapot.'
A
want
B
niet
C
geen signaalwoord
D
was

Slide 12 - Quizvraag

"Ik houd van dropjes.
Waarom? (reden)
Ik houd van zoet."
Welk signaalwoord kun je gebruiken om de zinnen aan elkaar te plakken?
A
daarentegen
B
terwijl
C
omdat
D
vervolgens

Slide 13 - Quizvraag

In welk antwoord staan de juiste signaalwoorden bij onderstaand verband
reden
A
ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, ten slotte, tot slot, …
B
maar, echter, daar staat tegenover, aan de ene kant / aan de andere kant, toch, …
C
omdat, want, daarom, immers, …
D
bijvoorbeeld, als, zo, voorbeeld, …

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een signaalwoord bij het tekstverband "reden"?
A
en
B
want
C
ten eerste
D
toch

Slide 15 - Quizvraag

"Ik kwam te laat op school.
Waardoor kwam dat? (reden)
De brug stond open."
Welk signaalwoord kun je gebruiken om de zinnen aan elkaar te plakken?
A
terwijl
B
bijvoorbeeld
C
toch
D
doordat

Slide 16 - Quizvraag


Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
de belangrijkste zin van een alinea
B
het onderwerp van de tekst
C
een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent
D
het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin

Slide 17 - Quizvraag

De hoofdgedachte:
A
Vind je in de tekst.
B
Moet je zelf formuleren (bedenken en opschrijven)

Slide 18 - Quizvraag

De hoofdgedachte is altijd...
A
een woord
B
een zin
C
een woord of een zin

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
Dumpster diven is een groot probleem
B
Dumpster diven zou verboden moeten worden
C
Er zijn veel voordelen aan dumpster diven
D
Kristian Praakhoorn is fel tegen voedselverspilling

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
De kattenbrokjes werden door alle robots gemakkelijk opgezogen.
B
Robotstofzuigers zijn slimme stofzuigertjes die door veel mensen gekocht worden.
C
Stofzuigerrobots werken nog niet goed genoeg om het hele huis te stofzuigen.

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
Alle hoofdzaken op een rij
B
Alle hoofd- en bijzaken op een rij
C
De samenvatting van een tekst
D
Het belangrijkste van een tekst in één zin samengevat.

Slide 22 - Quizvraag

Aan de slag
Paragraaf 2.3 
Opdrachten 7 t/m 15 (opdracht 10 niet)

Klaar Woordentrainer van 1.5 online
of Blooket
timer
5:00

Slide 23 - Tekstslide