NN7 - Grammatica §3 - Onderwerp en werkwoordelijk gezegde -1HV
Onderwerp en werkwoordelijk gezegde
NN7 - Grammatica §3 - 1HV
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1
In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Onderwerp en werkwoordelijk gezegde
NN7 - Grammatica §3 - 1HV
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen voor deze paragraaf
Je leert het onderwerp en werkwoordelijk gezegde in een zin vinden.
Op zoek naar het gezegde. Of toch naar een pistoolgarnaal....?
Slide 2 - Tekstslide
Bekijk de volgende zin:
– In Praag / kan / een toerist / veel bezienswaardigheden / bezoeken.
Slide 3 - Tekstslide
Bekijk de volgende zin:
– In Praag / kan / een toerist / veel bezienswaardigheden / bezoeken.
In deze zin is een toerist het onderwerp (ow). Vrijwel elke zin heeft een onderwerp. Het onderwerp van de zin is vaak een persoon die iets doet, maar het kan ook een dier of een ding zijn. Het onderwerp staat bijna altijd naast de persoonsvorm (hier: kan).
Slide 4 - Tekstslide
Zo vind je het onderwerp
Bekijk de zin
Na de overstroming trokken de slachtoffers naar hoger gelegen gebieden.
Er zijn twee manieren om het onderwerp te vinden:
Slide 5 - Tekstslide
de vraagproef:
1 Zoek de persoonsvorm en zet streepjes tussen de zinsdelen van de zin: – Na de overstroming / trokken / de slachtoffers / naar hoger gelegen gebieden.
Slide 6 - Tekstslide
de vraagproef:
1 Zoek de persoonsvorm en zet streepjes tussen de zinsdelen van de zin: – Na de overstroming / trokken / de slachtoffers / naar hoger gelegen gebieden.
2 Stel de vraag Wie (Wat) + persoonsvorm? Vraag: Wie trokken? Het antwoord op die vraag is het onderwerp. ow = de slachtoffers
Slide 7 - Tekstslide
de getalsproef:
1 Zoek de persoonsvorm en zet streepjes tussen de zinsdelen van de zin.
Slide 8 - Tekstslide
de getalsproef:
1 Zoek de persoonsvorm en zet streepjes tussen de zinsdelen van de zin. – Na de overstroming / trok / het slachtoffer / naar hoger gelegen gebieden.
2 Verander de persoonsvorm van getal: enkelvoud wordt meervoud of andersom. Het zinsdeel dat mee verandert, is het onderwerp. ow = de slachtoffers
Slide 9 - Tekstslide
Let op: als het onderwerp een vraagwoord (wie, wat) is, kun je de vraag Wie (Wat) + persoonsvorm? uit de vraagproef niet beantwoorden. Vervang in dat geval het vraagwoord door een antwoord. Dan kun je de vraag wel beantwoorden. – Wie / heeft / het huiswerk / op de computer / gemaakt? Vraagwoord vervangen: Tom heeft het huiswerk op de computer gemaakt. Vraag: Wie heeft? ow = Tom Je had Wie vervangen door Tom, dus in de oorspronkelijke zin was Wie het onderwerp.
Slide 10 - Tekstslide
Let op: sommige onderwerpen, zoals de sneeuw (de *sneeuwen) of rijst (*rijsten), kun je niet van getal veranderen. Gebruik dan de vraagproef om het onderwerp te vinden.
Slide 11 - Tekstslide
Het onderwerp begint bijna nooit met een voorzetsel (aan, achter, bij, in, langs, met, naast, onder, op, over, voor enzovoorts).
In de voorbeeldzin
In Praag / kan / een toerist / veel bezienswaardigheden / bezoeken.
staan twee werkwoorden: kan en bezoeken. Die vormen samen het werkwoordelijk gezegde (wg): kan bezoeken. Ze zeggen wat het onderwerp doet of overkomt.
Slide 12 - Tekstslide
Zo vind je het werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm plus de andere werkwoorden, als die er zijn. Als de woordjes te of aan het vóór een werkwoord staan, horen te en aan het bij het werkwoordelijk gezegde.
Slide 13 - Tekstslide
Zo vind je het werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm plus de andere werkwoorden, als die er zijn. Als de woordjes te of aan het vóór een werkwoord staan, horen te en aan het bij het werkwoordelijk gezegde.
– De eikenprocessierups (ow) / rukt(pv) / in Nederland / steeds verder / op.
wg = rukt op (want het hele werkwoord is ‘oprukken’)
Slide 14 - Tekstslide
Zo vind je het werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm plus de andere werkwoorden, als die er zijn. Als de woordjes te of aan het vóór een werkwoord staan, horen te en aan het bij het werkwoordelijk gezegde.
– De eikenprocessierups (ow) / rukt(pv) / in Nederland / steeds verder / op.
wg = rukt op (want het hele werkwoord is ‘oprukken’)
– Achmad (ow) / lag / op zijn badmat / zijn dagblad / te lezen.
wg = lag te lezen
Slide 15 - Tekstslide
Zo vind je het werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm plus de andere werkwoorden, als die er zijn. Als de woordjes te of aan het vóór een werkwoord staan, horen te en aan het bij het werkwoordelijk gezegde.
– De eikenprocessierups (ow) / rukt(pv) / in Nederland / steeds verder / op.
wg = rukt op (want het hele werkwoord is ‘oprukken’)
– Achmad (ow) / lag / op zijn badmat / zijn dagblad / te lezen.
wg = lag te lezen
– In de vakantie / zijn / we (ow) / soms / hele dagen / aan het volleyballen. wg = zijn aan het volleyballen
Slide 16 - Tekstslide
We gaan even oefenen....!
Slide 17 - Tekstslide
Wat is het onderwerp? Wie van jullie gaan morgen mee naar de kunstijsbaan?
Slide 18 - Open vraag
Wat is het onderwerp? De afgelopen nacht heeft ijzel diverse verkeersongelukken veroorzaakt.
Slide 19 - Open vraag
Wat is het onderwerp? Hoeveel moesten je klasgenoten betalen voor die mooie posters?
Slide 20 - Open vraag
Wat is het onderwerp? Wat wordt in die fabriek aan de overkant van de weg eigenlijk geproduceerd?
Slide 21 - Open vraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde? Wie van jullie gaan morgen mee naar de kunstijsbaan?
Slide 22 - Open vraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde? De afgelopen nacht heeft ijzel diverse verkeersongelukken veroorzaakt.
Slide 23 - Open vraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde? Hoeveel moesten je klasgenoten betalen voor die mooie posters?
Slide 24 - Open vraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde? Wat wordt in die fabriek aan de overkant van de weg eigenlijk geproduceerd?
Slide 25 - Open vraag
Tijd om zelf aan het werk te gaan!
Maak de opdrachten die klaarstaan in de digitale planning.