Als de woordjes
te of
aan het vóór een werkwoord staan, horen
te en
aan het bij het werkwoordelijk gezegde.
– De eikenprocessierups (ow) / rukt (pv) / in Nederland / steeds verder / op.
wg = rukt op (want het hele werkwoord is ‘oprukken’)
– Achmad (ow) / lag / op zijn badmat / zijn dagblad / te lezen.
wg = lag te lezen
– In de vakantie / zijn / we (ow) / soms / hele dagen / aan het volleyballen.
wg = zijn aan het volleyballen