In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Herhaling lezen H1 t/m H6
10 minuutjes lezen
timer
10:00
Slide 1 - Tekstslide
Hoe vind je snel het onderwerp van een tekst?
A
De hele tekst lezen
B
Oriënterend lezen
C
Globaal lezen
D
Zoekend lezen
Slide 2 - Quizvraag
Lees de eerste alinea.
Bekijk de tussenkopjes.
Lees de titel.
Bekijk de afbeeldingen.
Let op anders gedrukte woorden.
Geef antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst?
Slide 3 - Sleepvraag
Het onderwerp van een tekst
Oriënterend lezen: manier om snel het onderwerp van een tekst te vinden.
Bekijk de tekst: Kijk naar de titel. Kijk naar de illustraties (plaatjes, foto's, lijstjes, rijtjes of schema's). Kijk naar eventuele tussenkopjes (de 'titels' van tekstgedeeltes). Let op anders gedrukte woorden (vet, cursief, GROOT of gekleurd).
Lees de eerste alinea: soms is die vetgedrukt.
Geef antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst?
Slide 4 - Tekstslide
Indeling tekst
Inleiding - middenstuk (kern) - slot
Middenstuk: meeste informatie over het onderwerp.
Vaak worden hier verschillende aspecten van het onderwerp besproken.
Aspecten = kanten, delen
Slide 5 - Tekstslide
Deelonderwerpen
Die verschillende aspecten van het onderwerp, noemen we deelonderwerpen.
Nederland: provincies - hoofdstad - bestuur - inwoners
Soms bestaat een deelonderwerp uit één alinea, soms uit meer. In dat laatste geval >>> tussenkopjes!
Slide 6 - Tekstslide
Wat is de juiste vorm van het onderwerp?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de juiste vorm van de hoofdgedachte?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord
Slide 8 - Quizvraag
Waar zoek je in een tekst de hoofdgedachte?
A
Titel
B
Inleiding
C
Kern
D
Slot
Slide 9 - Quizvraag
Welk verband herken je in de volgende zin? Wij hebben diverse sporten gedaan. Ten eerste hebben we gevoetbald, daarnaast gevolleybald en ten slotte gebasketbald.
A
opsomming
B
voorbeeld/toelichtend
C
tegenstelling
Slide 10 - Quizvraag
Welk verband herken je in de volgende zin? Wij hadden betere dingen te doen, zoals een potje FIFA spelen.
A
opsomming
B
toelichting
C
tegenstelling
D
chronologie
Slide 11 - Quizvraag
Welk tekstverband?
Veel mensen klagen als het waait en regent, maar ik houd juist van dat onstuimige weer.
A
toelichtend
B
tegenstellend
C
chronologisch
D
opsommend
Slide 12 - Quizvraag
Welk tekstverband?
Lidewij is gek op chips en koekjes. Daarnaast smult ze graag van gebakjes en ijs.
A
tegenstellend
B
opsommend
C
chronologisch
D
toelichtend
Slide 13 - Quizvraag
Welk tekstverband zie je in deze zinnen: Bospop is een festival dat in Limburg wordt georganiseerd. Ook Solar en Pinkpop zijn grote festivals in Limburg.
A
Chronologisch verband
B
Tegenstellend verband
C
Opsommend verband
D
Toelichtend verband
Slide 14 - Quizvraag
Aan welke signaalwoorden zie je dat dit een opsommend verband is? Bospop is een festival dat in Limburg wordt georganiseerd. Ook Solar en Pinkpop zijn grote festivals in Limburg.
Slide 15 - Open vraag
Welk tekstverband zie je? Ik vind rockmuziek te gek, maar van techno moet ik niet zo veel hebben.
A
Tegenstellend verband
B
Chronologisch verband
C
Toelichtend verband
D
Opsommend verband
Slide 16 - Quizvraag
Aan welk signaalwoord zie je dat het een tegenstellend verband is? Ik vind rockmuziek te gek, maar van techno moet ik niet zo veel hebben.
Slide 17 - Open vraag
Welk tekstverband zie je hier? Pinkpop wordt al sinds 1970 georganiseerd en is daarmee het langstlopende popfestival.
A
Chronologisch verband
B
Tegenstellend verband
C
Opsommend verband
D
Toelichtend verband
Slide 18 - Quizvraag
Welk tekstverband zie je hier? Veel festivals, zoals Lowlands, zijn populair.
A
Chronologisch verband
B
Opsommend verband
C
Toelichtend verband
D
Tegenstellend verband
Slide 19 - Quizvraag
Aan welk signaalwoord zie je dat dit een toelichtend verband is? Veel festivals, zoals Lowlands, zijn populair.
Slide 20 - Open vraag
Tekstverband
Signaalwoord
Een chronologisch verband beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.
Vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort, ook jaartallen en data.
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar opgenoemd.
Ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen... (maar), liggende streepjes (-), getallen (1,2 etc) en dots
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde zaken genoemd.
Maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant... aan de andere kant.
In een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.