Quiz lezen alle blokken

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Quiz Nederlands

Lezen -tekstdoelen onderwerp hoofdgedachte

tekstopbouw

Spelregels

• Je werkt in een tweetal met je buurman/buurvrouw;
• Je werkt per tweetal op één telefoon
• Bij een gelijke stand staat het snelste duo bovenaan!

Tekstdoelen:
Welk rijtje bevat alleen maar juiste tekstdoelen?

1. informeren, overtuigen, overhalen, amuseren
2. informeren, overtuigen, overhalen, publiceren
3. informeren, reclame maken, amuseren en uitleg geven
4. informeren, overtuigen, overhalen en rijmen

Tekstdoelen:
Wat gebeurt er bij het doel 'overhalen'?

1. Je krijgt informatie
2. Je krijgt uitleg
3. Je wordt aangespoord om iets te doen/kopen
4. Je wordt met argumenten overtuigd

Tekstdoelen

• Informeren/uitleg geven
• Overtuigen /mening laten vormen, na laten denken
• Overhalen/ je moet iets DOEN
• Amuseren

Vraag de klas naar de betekenissen en verschillen tussen deze tekstdoelen. Kunnen ze het verschil tussen overtuigen en overhalen aangeven? Weten ze het verschil tussen mening laten vormen en overtuigen?

Tekstsoorten en tekstvormen:
Wat is géén voorbeeld van een informerende tekst?

1. nieuwsbericht
2. ingezonden brief
3. verslag
4. zakelijke brief

Tekstsoorten en tekstvormen:
Wat is een voorbeeld van een amuserende tekst?

1. column
2. recept
3. schoolboekentekst
4. gedicht

Wat voor soort tekst zagen we?

Wat voor tekstvorm zagen we?

Wat voor soort tekst zagen we?

Wat voor tekstvorm zagen we?

Tekstsoort 

informerende tekst

overtuigende tekst

activerende tekst

Amuserende tekst

Tekstvorm

Nieuwsbericht, verslag

Schoolboektekst, handleiding

Ingezonden brief, column

Recensie, weblog

reclame

Gedicht, verhaal

Vraag de klas naar de betekenissen en verschillen tussen deze tekstsoorten. Laat zien dat sommige tekstvormen (zoals een ingezonden brief, column of weblog) op meer plekken kunnen staan, maar dat je pas na het lezen zeker weet bij welke tekstsoort ze horen.

Publiek:
Hoe noem je het als een tekst voor een grote groep bedoeld is?

1. een breed publiek
2. een groot publiek
3. een dik publiek
4. een royaal publiek

Publiek:
Wat is een voorbeeld van een publiek?

1. alle jongeren tussen 12-18 jaar oud
2. alle voetballende volwassenen
3. muziekliefhebbers
4. mensen die van tuinieren houden

Onderwerp en hoofdgedachte:
Wat is het onderwerp van een tekst?

1. samenvatting van één zin
2. in één of enkele woorden waar de tekst over gaat
3. alle tussenkopjes samen
4. de titel

Onderwerp en hoofdgedachte:
Wat kan géén hoofdgedachte zijn?

1. Jongetje stoot beeld van 4.000 euro om en moet betalen
2. Honden troosten kinderen na aanslag in VS
3. Doden door stortbuien in China
4. Kangoeroe huppelt door weiland op Texel

Onderwerp en hoofdgedachte:
Wat is een deelonderwerp?

1. Samenvatting van één alinea
2. Een voorbeeld uit de inleiding
3. De laatste zin van een alinea
4. Onderwerp van één alinea

Leesstrategie:
Waar kijk je naar bij oriënterend lezen?

1. Titel en tussenkopjes
2. Eerste en laatste zinnen
3. Anders gedrukte woorden
4. Illustratie

Tekstopbouw:
Wat hoort er niet bij?

1. Inleiding
2. Middenstuk
3. Slot
4. Afbeeldingen

Tekstopbouw:
Wat doet de schrijver in de inleiding?

1. Onderwerp aankondigen
2. Kort grappig verhaal vertellen
3. Enkele vragen stellen
4. De aanleiding benoemen

Tekstopbouw:
Wat is geen doel van het slot?

1. Samenvatting geven
2. Een grappig verhaal vertellen
3. Conclusie weergeven
4. Een advies geven

Tekstopbouw:
Waar staat de belangrijkste zin in een alinea (kernzin)?

1. Meestal vooraan
2. Meestal achteraan
3. In het midden
4. Tussen de voorbeelden

Hoofd- en bijzaken:
Wat zijn bijzaken?

1. Uitleg
2. Toelichting
3. Voorbeelden
4. Feiten

Hoofd- en bijzaken:
Wat zijn hoofdzaken?

1. De belangrijkste zaken uit de tekst
2. Extra uitleg
3. De eerste zin van elke alinea
4. De minst belangrijke zaken uit de tekst

Hoofd- en bijzaken:
Hoe kun je hoofdzaken vinden?

1. Oriënterend lezen
2. Globaal lezen
3. Intensief lezen
4. Grondig lezen

Verwijswoorden:
Bij bol.com heb ik twee nieuwe games besteld, want die waren in de aanbieding.

1. bol.com
2. ik
3. twee nieuwe games
4. de aanbieding

Verwijswoorden:
Veerle heeft gisteravond goed geleerd, zodat ze vandaag het proefwerk goed maakt.

1. Veerle
2. gisteravond
3. goed geleerd
4. het proefwerk

Feit of mening:
Het is mooi weer vandaag.

1. Feit
2. Mening

Feit of mening:
Er zijn afgelopen weekend veel zwembaden verkocht.

1. Feit
2. Mening

Feit of mening:
De ramen staan open.

1. Feit
2. Mening

Feit of mening:
De sportdag vindt morgen plaats.

1. Feit
2. Mening

welke tekstsoort heb je meegenomen?