Les 1 - Zinsontleden, hoe deed je dat ook alweer?

Programma
1. Lezen in je leesboek
2. Planner Grammatica doornemen
3. Zinsontleden, hoe deed je dat ook alweer?
4. Huiswerk: maak opdr. 1 van De Brug - Grammatica

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programma
1. Lezen in je leesboek
2. Planner Grammatica doornemen
3. Zinsontleden, hoe deed je dat ook alweer?
4. Huiswerk: maak opdr. 1 van De Brug - Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

planner grammatica doornemen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

lesdoel
Aan het eind van deze les weet je, als het goed is, weer hoe je zinnen moet ontleden. 
Je weet weer hoe je de volgende zinsdelen moet vinden:

persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.
2.
3.
4.
5.
6.
Stappenplan zinsontleding
Persoonsvorm
Lijdend voorwerp
Onderwerp
Bijwoordelijke bepaling
Meewerkend voorwerp
Gezegde

Slide 5 - Sleepvraag

Hoe vinden we deze zinsdelen in een zin? Welke vragen stellen we?
persoonsvorm (pv)
De persoonsvorm in een zin vind je door:
1. de hele zin van tijd te veranderen. Het werkwoord dat verandert, is de pv.
2. de hele zin van getal te veranderen. Het werkwoord dat verandert, is de pv. 

Let op! Vraagzinnen maken is niet handig om nog te doen in klas 3. Als de zinnen samengesteld worden, ga je fouten maken. 
Alles wat vóór de pv staat is één zinsdeel. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het onderwerp (ow)
Het onderwerp van de zin vind je door de vraag te stellen:

wie/wat + pv?
of
wie/wat doet/is iets in deze zin?

Let op, in zinnen met een gebiedende wijs, zit geen onderwerp.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het werkwoordelijk gezegde (wwg)
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in de zin. Deze woorden drukken de handeling in de zin uit. Dat wil zeggen dat het onderwerp in de zin iets DOET.

Let op! 
- Woordjes als 'te' en 'zich' horen vrijwel altijd ook bij je wwg. 
- Uitdrukkingen/gezegdes horen in zijn geheel bij het wwg. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen:
wie/wat + wwg + ow?

Let op!
- Een lv is nooit een bepaalde hoeveelheid (kg, km, etc).
- Een lv begint nooit met een voorzetsel.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

meewerkend voorwerp (mwv)
Het meewerkend voorwerp vind je door de vraag te stellen:

aan/voor wie/wat + wwg + ow + lv?

Tip:
Bij een mwv is er altijd sprake van een overdracht van iets/iemand van de een naar de ander. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bijwoordelijke bepaling (bwb)
De bijwoordelijke bepaling wordt ook wel de 'restcategorie' genoemd. Hierin stop je alle woorden/zindelen die je aan het eind overhoudt. 

Tijdsbepalingen en plaatsbepalingen zijn altijd bwb. 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Huiswerk voor de volgende les:

Maak van De Brug - Grammatica - Zinsontleden opdr. 1

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies