Poser une question

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

- Poser une question

Er zijn twee categorieën vraagzinnen :

1.) Zonder vraagwoord

2.) Met vraagwoord

1.) Vraagzin zonder vraagwoord:

a. Gewone zin*, en plak een vraagteken achter de zin. Maak de zin vragend door de melodie van de zin ophoog te laten gaan.

b. Est-ce que + gewone zin (est-ce que heeft geen vertaling!)

c. Alleen als het onderwerp een pers. vnw. is : omkering van pers.vnw. en persoonsvorm.

Vraagzin zonder vraagwoord:

a.) Vous allez à la maison?

b.) Est-ce que vous allez à la maison?

c.) Allez-vous à la maison?

(mag omdat 'vous' een persoonlijk vnw. is)

2.) Vraagzin met vraagwoord:

a. Gewone zin* + vraagwoord

b. Vraagwoord + gewone zin (*= onderwerp+pers.vorm)

c. Vraagwoord + omkering van van onderwerp en pers.vorm, alleen als het onderwerp een pers. vnw. is. Denk aan het verbindingsstreepje! : bijv. Où as-tu mis ton livre?

Vraagzin met vraagwoord:

a.) Vous allez à la maison pourquoi?

b.) Pourquoi vous allez à la maison?

c. Pourquoi allez-vous à la maison?

vertaling van : waarom

1. où
2. combien
3. pourquoi
4. quand

vertaling van: wanneer

1. où
2. quand
3. qui
4. que

'Est-ce que' betekent:

1. wat
2. waar
3. geeft vraagzin aan
4. waarom

A. Manges-tu une pomme?
B. Est-ce que manges-tu une pomme?

1. Alleen A is goed.
2. Alleen B is goed.
3. A en B zijn goed.
4. A en B zijn fout.

A. Pierre va à l'école?
B. Va-Pierre à l'école?

1. Alleen A is goed.
2. Alleen B is goed.
3. A en B zijn goed.
4. A en B zijn fout.

A. Pourquoi tu parles?
B. Tu parles pourquoi?

1. Alleen A is goed.
2. Alleen B is goed.
3. A en B zijn fout.
4. A en B zijn goed.

A. Où a-Pierre mis son livre?
B. Où Pierre a mis son livre?

1. Alleen A is goed.
2. Alleen B is goed.
3. A en B zijn fout.
4. A en B zijn goed.