H5 - A6: BS2-b en BS3 Specifieke afweer en immuniteit

BS2: Specifieke afweer
BS3: Immuniteit
H5/A6
Thema 6/4
Afweer
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

BS2: Specifieke afweer
BS3: Immuniteit
H5/A6
Thema 6/4
Afweer

Slide 1 - Tekstslide

Sleep de voorbeelden naar de juiste categorie.
chemische afweer
mechanische afweer
Maagzuur doodt ziekteverwekkers door de lage pH
In traanvocht zitten bacteriedodende stoffen
De cellen van een slijmvlies zitten heel dicht tegen elkaar aan
op de huid zijn veel goede bacteriën die ziektekiemen wegconcurreren
op slijm blijven microorganismen plakken die worden weggevoerd
planten trekken predatoren aan met lokstofjes

Slide 2 - Sleepvraag

Bekijk de afbeelding.

Dit is een.....
A
witte bloedcel
B
virus
C
bacterie
D
parasiet

Slide 3 - Quizvraag

In de 6 afbeeldingen hierboven is een granulocyt (fagocyt) bezig met het fagocyteren van een ziekteverwekker. De afbeeldingen staan niet in de juiste volgorde. 
Sleep de afbeeldingen naar de juiste plek zodat een kloppende volgorde ontstaat.
1
2
3
4
5
6

Slide 4 - Sleepvraag

Leerdoelen
  • Je weet uit welke componenten de specifieke afweer is gebouwd
  • Je kunt de taak van de cellen die betrokken zijn bij de specifieke afweer beschrijven
  • Je kunt beschrijven hoe immuniteit ontstaat. 

Slide 5 - Tekstslide

Fagocyten kunnen vaak niet alle ziekteverwekkers die bij een infectie ontstaan opruimen. 

Er is gespecialiseerde, getrainde hulp nodig.

LYMFOCYTEN vormen de derde defensielinie.
Je hebt B- en T-lymfocyten
Linie 3: specifieke afweer

Doel: een specifieke ziekteverwekker neutraliseren, geheugen en immuniteit opbouwen

vergelijkbaar met afweergeschut, officieren, special forces, spionnen

Slide 6 - Tekstslide

De SPECIFIEKE afweer is specifiek omdat
A
er heel gericht slechts tegen 1 ziekteverwekker een reactie volgt
B
omdat deze door specifieke cellen wordt uitgevoerd
C
omdat alleen jij op dat moment een afweerreactie nodig hebt

Slide 7 - Quizvraag

T-cel
B-cel
T-lymfocyt

productie
beenmerg

rijping
thymus

B-lymfocyt

productie
beenmerg

rijping
beenmerg

T-cellen ruimen (met geïnfecteerde) EIGEN lichaamscellen op
B-cellen maken antistoffen tegen ziekteverwekkers
Lymfocyten zijn 'antigeen specifiek'. Ze zijn getraind om maar slechts 1 specifiek antigeen te herkennen

Slide 8 - Tekstslide

Twee problemen
De plaats van infectie is in het weefsel


Lymfocyten zitten vooral in de lymfeklieren.


Hoe krijgen we de lymfocyten betrokken?


1
2
De ziekteverwekker mag zich niet verder verspreiden.

Die moeten in het weefsel blijven.


Hoe herkennen de lymfocyten de ziekteverwekker?


Slide 9 - Tekstslide

Welke cellen zijn betrokken bij het verwijderen van ziekteverwekkers uit het weefsel?
A
rode bloedcellen
B
bloedplaatjes
C
fagocyten
D
lymfocyten

Slide 10 - Quizvraag



Stel iemand heeft een snee in zijn finger
In een fagocyt kan een ziekteverwekker veilig worden vervoerd door het lichaam. Via welke weg bereikt die fagocyt de lymfeklieren het snelst?
A
via het bloed
B
via de lymfe

Slide 11 - Quizvraag

Elke ziekteverwekker heeft oppervlakte eiwitten.

Deze oppervlakte-eiwitten zijn onderdeel van de ziekteverwekker. Ze komen dus niet van nature in het lichaam voor.

Ze zijn LICHAAMSVREEMD

Specifieke fragmentjes van deze LICHAAMSVREEMDE eiwitten worden door het immuunsysteem gebruikt om te 'herkennen' welke ziekteverwekker aanwezig is.

Deze fragmentjes noem je ANTIGENEN

Slide 12 - Tekstslide

Fagocyten zijn OOK APC's

Antigen presenting cells

Ze breken de ziekteverwekker af. Daardoor kan de infectie zich niet uitbreiden.

De antigenen die bij deze afbraak ontstaan presenteert de fagocyt op zijn membraan.

Eenmaal in de lymfeklier zullen lymfocyten scannen wat de fagocyten hebben gevonden.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is waar
1 - Antigenen zijn afkomstig van de ziekteverwekker
2 - Antigenen worden herkend door fagocyten
3 - Een antigeen maar een klein stukje van de ziekteverwekker
A
waar = 1, 2 en 3
B
waar = 1 en 3
C
waar = 2 en 3
D
waar = 2

Slide 14 - Quizvraag

Ondertussen in de lymfeklier

Is er een APC (fagocyt) aangekomen die een ziekteverwekker heeft opgepikt uit het weefsel. Deze heeft hij afgebroken en het antigeen gepresenteerd op een MHC-molecuul (presenteerblaadje). 
Een T-cel heeft toevallig een receptor die past op het antigeen. Hij is dus getraind om dit antigeen te herkennen.
De T-cel raakt geactiveerd en gaat aan het werk.

Slide 15 - Tekstslide

Legenda
In de afbeelding die gebruikt is, is de legenda (bewust) weggelaten. Sleep de term naar de juiste afbeelding in de legenda.
MHC molecuul
ziekte-verwekker
fagocyt
T-cel
antigeen
T-cel receptor

Slide 16 - Sleepvraag

Bij activatie van T-cellen door middel van antigeen presentatie door een fagocyt zijn twee receptoren betrokken:
- MHC
- T-cel receptor (TCR)

Welke cel heeft welke receptor op het membraan zitten?
A
MHC: fagocyt TCR: fagocyt
B
MHC: fagocyt TCR: T-cel
C
MHC: T-cel TCR: fagocyt
D
MHC: T-cel TCR: T-cel

Slide 17 - Quizvraag

Na activatie van een T-cel

1) Eerst zal deze T-cel delen. Deze T-cel heeft namelijk de juiste specifieke receptor. We hebben deze T-cel in grote aantallen nodig

Een geactiveerde T-cel heeft één van de volgende twee functies:
T-helper cel

Deze T-cel is nodig om B-cellen te activeren
OF
Cytotoxische cellen
Geïnfecteerde lichaamscellen opdracht geven om geprogrameerde celdood te plegen.

Slide 18 - Tekstslide

Activatie van B-cellen
Een APC presenteert een antigeen op MHC aan een inactieve B-cel

Deze B-cel heeft specifieke Ig-receptoren die ook het antigeen herkennen

Om actief te worden heeft de B-cel ook de hulp van een actieve T-cel nodig

Slide 19 - Tekstslide

Na activatie van een B-cel

1) Eerst zal deze B-cel delen. Deze B-cel heeft namelijk de juiste specifieke receptor. We hebben deze T-cel in grote aantallen nodig

Een geactiveerde B-cel heeft de volgende functie
Antistofproductie

Een geactiveerde B-cel zal antistoffen gaan maken. Dat zijn eiwitten die specifiek het antigeen kunnen herkennen. Deze antistoffen maken de ziekteverwekker onschadelijk
antistof molecuul
antistof molecuul
antistof molecuul
antigeen specifiek deel
algemeen deel

Slide 20 - Tekstslide

Welke cel is verantwoordelijk voor ....

opruimen van geïnfecteerde lichaamscellen
A
fagocyt
B
T-cel
C
B-cel

Slide 21 - Quizvraag

Welke cel is verantwoordelijk voor ....

antigeen presentatie
A
fagocyt
B
T-cel
C
B-cel

Slide 22 - Quizvraag

Welke cel is verantwoordelijk voor ....

antistofproductie
A
fagocyt
B
T-cel
C
B-cel

Slide 23 - Quizvraag

Welke cel is verantwoordelijk voor ....

het co-stimuleren van B-cellen
A
fagocyt
B
T-cel
C
B-cel

Slide 24 - Quizvraag

Antistoffen doden ziekteverwekkers NIET. Ze neutraliseren ze alleen maar.
Dat doen ze door met hun antigeenspecifieke delen de antigenen op de ziekteverwekker volledig af te dekken.

De ziekteverwekker kan niets meer. 
Fagocyten ruimen vervolgens de geneutraliseerde ziekteverwekkers op.

Slide 25 - Tekstslide

Na de infectie bestreden is zal een klein deel van de actieve B- en T-cellen achterblijven.

Deze cellen worden geheugencellen genoemd.

De cellen hebben 'onthouden' welke antigeenspecifieke moleculen het beste werken tegen deze ziekteverwekker.

Bij een tweede infectie hoeven deze cellen niet eerst worden gemaakt. Je afweersysteem reageert veel sneller.

Slide 26 - Tekstslide

De specifieke afweer samengevat.

Bestudeer ook: BINAS 84-L2


Slide 27 - Tekstslide

Ik ben een klein stukje van een molecuul,
Ik zit vaak op het oppervlak van een ziekteverwekker,
Ik word door fagocyten gepresenteerd aan lymfocyten,
Ik ben een herkenningsvlaggetje voor het immuunsysteem,
Ik ben een....
A
antigeen
B
antistof

Slide 28 - Quizvraag

Ik ben een groot eiwitmolecuul
Ik word door een geactiveerde B-cel gemaakt
Ik kan ziekteverwekkers neutraliseren
Na infectie blijf ik ter bescherming nog in het bloed
Ik ben een...
A
antigeen
B
antistof

Slide 29 - Quizvraag

Even terug naar het HIV virus. Dit virus heeft als gastheercel de T-helper lymfocyt. Als het virus hierin vermenigvuldigt, raak je deze cellen kwijt.
- Leg stapsgewijs uit waardoor de specifieke afweer van de patiënt op termijn niet meer in staat is om het lichaam tegen ziekteverwekkers te verdedigen.

Slide 30 - Open vraag

Als een persoon een tweede keer geïnfecteerd raakt met een bepaalde ziekteverwekker, verlopen de ziekteverschijnselen vaak veel minder heftig. Die persoon is veel minder ziek en vaak ook veel sneller opgeknapt.

Leg dit uit aan de hand van de werking van het specifieke afweersysteem.

Slide 31 - Open vraag

Bekijk de afbeelding.
Als een nieuwe ziekteverwekker je lichaam infecteert, ben je vaak dagen lang ziek.
Leg uit waarom het zo lang duurt voordat je je beter gaat voelen

Slide 32 - Open vraag

Na vaccinatie tegen een kinderziekte zal je de ziekte over het algemeen niet meer krijgen. Je hebt immuniteit opgebouwd
Leg uit wat immuniteit is.

Slide 33 - Open vraag

Er is een verschil tussen resistentie en immuniteit. Zoek het verschil op.

"Resistent ben je; imuun word je"

Leg deze uitspraak uit door in te gaan op het verschil tussen deze begrippen

Slide 34 - Open vraag

Leerdoelen
  • Je weet uit welke componenten de specifieke afweer is gebouwd
  • Je kunt de taak van de cellen die betrokken zijn bij de specifieke afweer beschrijven
  • Je kunt beschrijven hoe immuniteit ontstaat. 

Slide 35 - Tekstslide