Les 24 3HT schooljaar 2024/25 (kw 51)

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Hallo Klasse 3HT! 

Slide 2 - Tekstslide



  • Wiederholung der-groep en ein-groep 1e & 4e nmv
  • 3e naamval met voorzetsel
  • Proefwerk 2
  • samenvattende opdracht










Slide 3 - Tekstslide

Wiederholung
Grammatik
Nominativ, Dativ, Akkusativ
(1e, 3e, 4e naamval)


Slide 4 - Tekstslide

Tipp!
sommige Slides laten boven rechts bladzijden zien,
deze zijn uit de grammatica handleiding van "Na Klar!"
S. 22-29

Slide 5 - Tekstslide

Naamvallen
Wat is een naamval?
Een middel waarmee de grammaticale functie van een bepaald woord in een zin wordt aangegeven. In het Duits staat ieder zinsdeel in een bepaalde naamval.

Hoe veel naamvallen zijn er in het Duits?

1e=Nominativ
2e=Genitiv
3e=Dativ
4e=Akkusativ

Slide 6 - Tekstslide

Nominativ
Subjekt des Satzes (ow)

2 manieren om het onderwerp te vinden:

1. wie/wat + gezegde (de werkwoorden in een zin)
De man heeft een auto gekocht
Wie heeft een auto gekocht? de man = Subjekt



Slide 7 - Tekstslide

Nominativ
manier 2: HIJ
 Het onderwerp kun je vervangen door hij.

De man heeft een auto gekocht.
Hij heeft een auto gekocht. Hij = Subjekt

Slide 8 - Tekstslide

Bepaal van de volgende zinnen gezegde en onderwerp = Nominativ
  1. Mein Vater hat die Milch gesucht.
  2. Die Eltern wollen den Arzt anrufen.
  3. Mein Lehrer hat mir die Aufgabe erklärt.
  4. Einen Fußball kann ich dir nicht schenken.
  5. Heute haben wir die Straßenbahn genommen.
  6. Könnt ihr euren Garten beschreiben?

Slide 9 - Tekstslide

Nominativ
Bij de eerste naamval gebruik je de lidwoorden 
zoals je ze tot nu toe hebt geleerd:
Männlich
Weiblich
Sächlich
Plural
der-Gruppe
der Mann
die Frau
das Kind
   es
die Kinder
ein-Gruppe
ein* Mann
eine Frau
ein* Kind
keine Kinder
S. 26

Slide 10 - Tekstslide

der -Gruppe, ein-Gruppe
Er bestaan 2 grote woordgroepen in het Duits:

  • DER - Gruppe
  • EIN - Gruppe

Slide 11 - Tekstslide

 DER-Gruppe und EIN-Gruppe

DER-Gruppe:
de bepaalde lidwoorden (der, die, das) en dies-, jed-, manch-, solch-, all- en welch-.

EIN-Gruppe:
ein-, kein- en de bezittelijke voornaamwoorden: mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer / eure, ihr- en Ihr-.
S. 26

Slide 12 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord 
S. 29

Slide 13 - Tekstslide

naamval 4 : Akkusativ
2 manieren om het lijdend voorwerp te vinden.

Manier 1: Wie/wat+ gezegde+ onderwerp
De man heeft een auto gekocht.
Wie/wat heeft de man gekocht? een auto = Objekt
S. 23

Slide 14 - Tekstslide

Akkusativ
manier 2: HEM
Het deel van de zin dat je door hem kunt vervangen is het lijdend voorwerp.
De man heeft een auto gekocht.
HIJ heeft HEM gekocht.
de auto is het lijdend voorwerp

Slide 15 - Tekstslide

Bepaal van de zinnen Nominativ & Akkusativ
  1. Mein Vater hat die Milch gesucht.
  2. Die Großeltern verstehen ihre Enkelkinder nicht.
  3. Einige Touristen suchen eine Apotheke.
  4. Welche Unterkunft habt ihr gefunden?
  5. Seine Unterschrift kann ich nicht lesen.
  6. Meine Mutter hat die Heizung repariert.

Slide 16 - Tekstslide

naamval 4
naamval 4 = naamval 1 m.u.v. mannelijk

m
den
einen
v
die
eine
o
das
  es
ein*
mv
die
keine

Slide 17 - Tekstslide

herhalingsoefening Nominativ & Akkusativ

https://oscarromerotalen.nl/Duits/Oefeningen/Grammatica/Naamvallen/NaamvallenInvul/Naamvallen2deklas3.htm
https://duits.net/oefeningen/naamvallen/accusatief/
https://duits.net/oefeningen/naamvallen/nominatief/

Slide 18 - Tekstslide

Dativ
Het meewerkend voorwerp staat in naamval 3.
2 manieren om het meewerkend voorwerp te vinden.
Manier 1: 
aan/voor  wie/wat + gezegde+ onderwerp+ lijdend voorwerp
De man heeft zijn zoon een auto gegeven.
Aan/voor  wie/wat heeft de man een auto gegeven?
aan zijn zoon
S. 22

Slide 19 - Tekstslide

naamval 3
manier 2:
Het meewerkend voorwerp kun je vervangen door:
aan HEM/voor HEM
De mam heeft zijn zoon een auto gegeven.
De man heeft aan HEM een auto gegeven.
zijn zoon = aan hem
S. 22

Slide 20 - Tekstslide

Schreiben Sie den Nominativ, Akkusativ und Dativ der Sätze auf
  1. Der Sänger hat dem Schauspieler einen Witz erzählt.
  2. Die Polizei hat dem LKW-Fahrer eine Geldstrafe gegeben.
  3. Welchen Gästen hast du schon die Rechnung gegeben?
  4. Wir haben dem Direktor einen neuen Plan vorgeschlagen.
  5. Alle Schüler haben ihren Lehrern die Wahrheit gesagt.
  6. Einen Ring möchte ich meiner Freundin noch nicht schenken.

Slide 21 - Tekstslide

naamval 3
mannelijk en onzijdig hebben dezelfde uitgang
geen verschil in uitgang tussen Der-Gruppe/ ein_Gruppe 

m
dem
einem
v
der
einer
o
dem
einem
mv
den
keinen

Slide 22 - Tekstslide

herhalingsoefening Dativ
https://duits.net/oefeningen/naamvallen/datief/


Slide 23 - Tekstslide

Opdracht
Maak je eigen grammaticakaart op een A4 vel.
Vermeld de volgende schema's:
  1. woorden der Gruppe + vertaling
  2. woorden ein-Gruppe + vertaling
  3. schema der Gruppe naamval 1,3,4
  4. schema ein-Gruppe naamval 1,3,4

Slide 24 - Tekstslide

Präpositionen
präpositionen

Slide 25 - Tekstslide

Die Fälle - Präpositionen (voorzetsels)
3. Fall
mit
met
nach
na, naar 
bei
bij
seit
sinds
von
van, door
zu
naar, tot, bij
aus
uit
außer
behalve
entgegen
tegemoet
gegenüber
tegenover

Slide 26 - Tekstslide

Die Fälle - Präpositionen des Akkusativs 
4. Fall
durch
door
für
voor
gegen
tegen
ohne
zonder
um
om
bis
tot
entlang
langs

Slide 27 - Tekstslide

Oefenen voorzetsels
1. Um dies_____ Zeit (v) kommt er immer aus d_____ Schule (v).
2. Ich werde noch mit mein______ Lehrer sprechen.
3. Ohne d_____ Mädchen (o), komme ich nicht.
4. Für ein____ Eis (o), mache ich das gerne
5. Aus dies____ Grund (m) ist es in Ordnung.
6. Bei mein____ Oma ist es immer gemütlich.
7. Drei Tage nach sein____ Abreise (v) wurde er krank.

Slide 28 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord

Slide 29 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord kent in het Duits ook naamvallen
S. 28

Slide 30 - Tekstslide

oefenen
https://oscarromerotalen.nl/Duits/Oefeningen/Grammatica/Naamvallen/Persoonlijk%20voornaamwoord/Pers.v.n.w.invul1-4.htm

https://duitsopschool.wordpress.com/oefeningen/oefenen-persoonlijke-voornaamwoorden/



Slide 31 - Tekstslide

Hij/Hem-regel
Het onderwerp kan je vervangen door HIJ
Het lijdend voorwerp kan je vervangen door HEM

HIJ staat ook voor: Ik,jij,zij,wij,jullie
HEM staat ook voor: mijn, jouw, haar

Slide 32 - Tekstslide

"Ik heb een taart gekocht."
Wat is het gezegde? 
Wat is het onderwerp? 
Wat is het lijdend voorwerp? 

Slide 33 - Tekstslide

Vragen zinsontleding
gezegde= alle werkwoorden en persoonsvormen in de zin
Onderwerp 1e naamval
Lijdend voorwerp 4e naamval

Slide 34 - Tekstslide

Lasst uns üben
Nehmt das Arbeitsblatt!!

https://duits.net/oefeningen/naamvallen/nominatief/

https://duits.net/oefeningen/naamvallen/accusatief/

Slide 35 - Tekstslide

Werkwoorden met vaste naamval
1e naamval

  • bleiben
  • sein
  • werden
3e naamval

  • danken
  • gefallen
  • gehören
  • gelingen
  • glauben
  • gratulieren
  • helfen
  • passen
  • schmecken
4e naamval

  • fragen
  • bitten
  • es gibt
  • kosten
  • interessieren

Slide 36 - Tekstslide

Proefwerk 2
  • woordenschat en Redemittel (idioom) Kapitel 2- Stuttgart
  • modale werkwoorden
  • de gebiedende wijs
  • der- groep en ein-groep
  • werkwoorden met der 1e, 3e en 4e naamval

Slide 37 - Tekstslide

samenvattende opdracht
zie werkblad 

Slide 38 - Tekstslide

Noch Zeit?
beginnt mit lernen

Slide 39 - Tekstslide

Ausblick zur nächsten Stunde

  • Kapitel 2- Stuttgart abrunden






Slide 40 - Tekstslide

Tschüss und Dankeschön!

Slide 41 - Tekstslide