Lowan thema 6 het huis marken, verkleinwoorden, Hotel Hallo: een wortel voor Maxmaken

Nederlands
Groep 6





maandag 21 maart 2022
dinsdag 22 maart 2022


Juf Marjolein Schenk


1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2BasisschoolGroep 6

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
Groep 6





maandag 21 maart 2022
dinsdag 22 maart 2022


Juf Marjolein Schenk


Slide 1 - Tekstslide

Dagen van de week

Slide 2 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Bij verkleinwoorden gebruik je het lidwoord ''het''.

Je zet er meestal -je achter.

De kat - het katje
De hand - het handje



Slide 3 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Bij verkleinwoorden gebruik je het lidwoord ''het''.

Eindigt het woord met  -l, -n, -w, -r, -e, -a, -o of -ui dan eindigt het met -tje.

De tuin - het tuintje
De trui - het truitje                                                       LET OP!
De maan - het maantje                           Eindigt het woord op een klinker?
                                                                          De oma - het omaatje



Slide 4 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Bij verkleinwoorden gebruik je het lidwoord ''het''.

Eindigt het woord met  -m dan komt er -pje aan het eind van het woord.

De boom - het boompje
De duim - het duimpje



Slide 5 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord?
(denk aan het lidwoord)
de tas

Slide 6 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord?
(denk aan het lidwoord)
de riem

Slide 7 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord?
(denk aan het lidwoord)
de lepel

Slide 8 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord?
(denk aan het lidwoord)
de bus

Slide 9 - Open vraag

Hotel Hallo

Bladzijde 61
Opdracht 11

Slide 10 - Tekstslide

Vragencaroussel

Het Huis

Slide 11 - Tekstslide

Het Huis

Wat weet je?

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Samengestelde woorden

Slide 16 - Tekstslide

Samengestelde woorden
Soms zijn er woorden die uit twee woorden bestaan.
Dit heb je in het Engels ook:
table + cloth = tablecloth
tooth + brush = toothbrush

In het Nederlands is dit bijvoorbeeld:
tanden + borstel = tandenborstel
zwem + bad = zwembad

Slide 17 - Tekstslide

koel + kast

Slide 18 - Open vraag

hoofd + pijn

Slide 19 - Open vraag

deur + bel

Slide 20 - Open vraag

Hotel Hallo
Bladzijde 62
Opdracht 12

Slide 21 - Tekstslide