Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
Slide 24 - Tekstslide
Stap 1
Staat er een voorzetsel in de zin?
Slide 25 - Tekstslide
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
nee
B
ja
Slide 26 - Quizvraag
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen. Wat is het voorzetsel?
A
mit
B
de
C
Lehrerin
D
gesprochen
Slide 27 - Quizvraag
Stap 2
Bij welke naamval hoort dit voorzetsel?
Slide 28 - Tekstslide
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
Slide 29 - Quizvraag
Stap 3
Hoort het woord bij de der- of bij de ein- Gruppe = schema
Slide 30 - Tekstslide
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe
Slide 31 - Quizvraag
Stap 4
Wat is het geslacht van het zelfstandig naamwoord na het te vertalen woord?
Slide 32 - Tekstslide
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud
Slide 33 - Quizvraag
Stap 5
Wat wordt dan de juiste vertaling van het woord "de"?
Slide 34 - Tekstslide
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
Spick-o-thek
A
dem
B
die
C
den
D
der
Slide 35 - Quizvraag
Stappenplan ten einde
Om er even mee te oefenen heb ik nog een aantal open vragen waarin je zelf het juiste antwoord in moet typen. Hierbij hoef je geen hoofdletters te gebruiken.
Let op: kijk altijd naar het eerste woord, niet naar het bijvoegelijk naamwoord. Dat doet er niet toe.
Slide 36 - Tekstslide
Durch ... (de) Mann habe ich die Prüfungen geschafft.
Slide 37 - Open vraag
Für ..... (mijn) Sohn habe ich Nachhilfe organisiert
Slide 38 - Open vraag
Nach ... (de) Schule (v) spiele ich Fußball.
Slide 39 - Open vraag
Zu .... (mijn) Kinder.. (mv) bin ich immer streng. Let op, hier moet je ook het znw invullen!
Slide 40 - Open vraag
Um ... (een) guten Blick (m) zu bekommen brauchen wir eine Übersicht.
Slide 41 - Open vraag
Poster erstellen/Erklärung
Slide 42 - Tekstslide
Wortstellung
Meistens wie im Niederländischen
3 Ausnahmen
Slide 43 - Tekstslide
1. Ausnahme
Bij een samengesteld werkwoord of bij werkwoorden die bij het gezegde horen, staat de persoonsvorm vooraan in de zin. Het tweede deel staat helemaal achteraan. In het Nederlands kan
het allebei. In het Duits kan het dus alleen op deze manier.
1. Ich gehe gerne mit meinen Freunden spazieren.
2. Er hat nichts von seinen Fehlern gelernt.
Slide 44 - Tekstslide
2. Ausnahme
Als er twee hele werkwoorden aan het eind van de zin staan, staat het modale werkwoord altijd achteraan. In het Nederlands is dit andersom.
Ich habe ihn nicht besuchen können.
Slide 45 - Tekstslide
3. Ausnahme
In samengestelde zinnen (hoofdzin + bijzin) is de keuze van plaatsing van werkwoorden in het Nederlands vrij, in het Duits niet. In het Nederlands kan de persoonsvorm in de bijzin
achteraan staan, in het Duits moet die achteraan staan.