H2: Formuleren - samentrekking controleren (havo) fouten met verwijswoorden (vwo

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Planning
15 minuten lezen
Uitleg formuleren
Aan de slag

Slide 3 - Tekstslide

Samentrekking controleren
Welke twee soorten samentrekkingen kennen we?
Op welke drie niveaus komen ze voor?

Is de samentrekking verkeerd samengetrokken, dan hebben we te maken met een foutieve samentrekking.

Slide 4 - Tekstslide

Samentrekking controleren
Bijvoorbeeld:

Tabitha heeft hoge cijfers, maar er ook hard voor gewerkt

Wat is er weggelaten?
Hebben de weggelaten woorden in beide delen van de zin dezelfde functie/betekenis? 

Tabitha is het eerste deel van de zin een onderwerp en in het tweede gedeelte van de zin ook.
Heeft is in het eerste deel het zww en in het tweede deel een hww. Is dus niet dezelfde functie en 'heeft' kan dan in het tweede deel niet worden weggelaten. 

Slide 5 - Tekstslide

Samentrekking controleren
  1. Hij hield van haar en haar handen vast
  2. Zij gaf veel om haar vader en hem een cadeautje
  3. Hier maakt men fietsen en grappen

Wat klopt er niet bij bovenstaande zinnen?

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Fouten met verwijswoorden
Hoe verwijzen we ook alweer naar 'de-woorden'?
Hoe verwijzen we ook alweer naar 'het-woorden'?

Als het om een persoon gaat, wanneer verwijs je met 'hij' en wanneer verwijs je met 'zij'?

Slide 8 - Tekstslide

Fouten met verwijswoorden
Als je niet weet naar welk woord je terugverwijst, dan kan het zijn dat je het verkeerde verwijswoord gebruikt. Dat levert fouten op.

Kijk dus altijd goed naar welk woord je verwijst en gebruik aan de hand daarvan het juiste verwijswoord.

Slide 9 - Tekstslide

Fouten met verwijswoorden
  1. Kent Miriam alle studenten al waarmee ze straks dat onderzoek moet doen?
  2. Als je mijn broers tegenkomt, wil je hen dan zeggen dat we om zes uur eten?
  3. De salto mortale is het gevaarlijkste dat een acrobaat in het circus kan doen.

Wat is het verkeerde verwijswoord in bovenstaande zinnen? Wat moet er wel staan?

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

NU:
Havo: formuleren over foutieve samentrekking - opdracht 1, 2, 3, 7, 8

vwo: formuleren over foute verwijswoorden - opdracht 1 t/m 5 + 9

Slide 12 - Tekstslide