Bij werkwoorden waarbij de ik-vorm eindigt op een
-d, schrijf je bij de jij-vorm en de hij/zij/het-vorm
-dt. Als je het uitspreekt hoor je een t.
Vb. ik vind, jij vindt, hij vindt
Als de ik-vorm eindigt op een -t, schrijf je nooit een tweede t.
Vb. ik zet, jij zet, hij zet