5.3 verwijswoorden

Programma voor vandaag
  • gedicht van de dag
  • korte herhaling van 5.1 en 5.2 
  • nieuwe theorie 5.3
  • opdrachten maken

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Programma voor vandaag
  • gedicht van de dag
  • korte herhaling van 5.1 en 5.2 
  • nieuwe theorie 5.3
  • opdrachten maken

Slide 1 - Tekstslide

Gedicht van de dag

Slide 2 - Tekstslide

korte herhaling 

Slide 3 - Tekstslide

aantekeningen bij 5.1 tekstdoelen
  • Een schrijver schrijft een tekst nooit zomaar
  • Iedere tekst heeft een tekstdoel
  • Er zijn verschillende tekstdoelen

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

aantekeningen 5.2 inleiding
 
  • iedere tekst heeft een inleiding heeft
  • een schrijver gebruikt de inleiding om de aandacht van de lezer te trekken.
  •  een inleiding kan drie functies hebben: voorbeeld en       vraag, aanleiding en onderwerp noemen.

Slide 6 - Tekstslide

Inleiding
  • aandacht trekken
  • nieuwsgierig maken


middenstuk
  • uitleg


slot
  • samenvatting
  • conclusie

Slide 7 - Tekstslide

Inleiding 
Nieuwsgierig maken 
Hoe doet een schrijver dat?




Slide 8 - Tekstslide

zakelijk lezen
5.3 verwijswoorden


Slide 9 - Tekstslide

5.3 verwijswoorden
iets

   iets ?

iets ?

Slide 10 - Tekstslide

5.3 verwijswoorden

Slide 11 - Tekstslide

Aantekeningen bij 5.3 
Wat zijn verwijswoorden?
  • In iedere zin komen verwijswoorden voor.
  • verwijswoorden (ver)wijzen naar andere woorden in de tekst
  • verwijswoorden maken een tekst makkelijker leesbaar
  • zo hoef je niet steeds dezelfde woorden te herhalen!

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld 1 verwijswoorden 
Die tas is van mij . Ik heb mijn tas al bij de andere gezet

Die daar is van mij. Ik heb mijn tas al bij de andere gezet.

Die daar (ver)wijst naar mijn tas 

Slide 13 - Tekstslide

voorbeeld 2 verwijswoorden
Jan woont in Amsterdam, Jan is  ook in Amsterdam geboren

Jan woont in Amsterdam. Hij  is daar ook geboren.


Daar (ver)wijst naar Amsterdam
Hij (ver)wijst naar Jan

Slide 14 - Tekstslide

Er zijn ook verwijszinnen
Ik ben binnen een uur thuis. Ik heb het beloofd.
Het’ verwijst naar ‘ik ben binnen een uur thuis’.


Dat weet je best. Ik ben morgen jarig!
Dat’ verwijst naar de hele zin erna.

Slide 15 - Tekstslide

Aantekeningen bij 5.3 
Wat zijn verwijswoorden?
  • In iedere zin komen verwijswoorden voor.
  • verwijswoorden (ver)wijzen naar andere woorden in de tekst
  • verwijswoorden maken een tekst makkelijker leesbaar
  • zo hoef je niet steeds dezelfde woorden te herhalen!

Slide 16 - Tekstslide

Maken

Slide 17 - Tekstslide

Maken
Tekst
kies 1 tekst

Slide 18 - Tekstslide

4.3 verwijswoorden
Je hebt geleerd: 

Slide 19 - Tekstslide

Aantekeningen bij 4.3 
Wat zijn verwijswoorden?
  • In iedere zin komen verwijswoorden voor.
  • verwijswoorden (ver)wijzen naar andere woorden in de tekst
  • verwijswoorden maken een tekst makkelijker leesbaar
  • zo hoef je niet steeds dezelfde woorden te herhalen!

Slide 20 - Tekstslide

Einde van de les 

Slide 21 - Tekstslide