24/1 H3 Lezen, argumentatie 3h1

Argumentaie
In LessonUp en de Google Meet (3h1ne).
Camera's aan, microfoon uit)
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Argumentaie
In LessonUp en de Google Meet (3h1ne).
Camera's aan, microfoon uit)

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
  • Wat weet je nog?
  • Wat weet je al?
  • Instructie/quiz
  • werken
  • Afsluiten 

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • kan je het onderscheid maken tussen standpunt en argument
  • kan je het onderscheid maken tussen een feitelijke en waarderende argumenten
  • heb je geoefend met het weergeven van een argumentatie in een blokjesschema

Slide 3 - Tekstslide

Schrijf drie dingen op die je
van de vorige les onthouden hebt.

Slide 4 - Woordweb

Wat wordt er bedoeld met 'argumenten'?

Slide 5 - Woordweb

Welke soorten argumenten ken je?

Slide 6 - Woordweb

De meeste deelnemers van het Eurovisie songfestival kunnen niet zingen, dus ze kunnen er net zo goed mee stoppen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 7 - Quizvraag

De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 8 - Quizvraag

Je moet je warm kleden als je de deur uitgaat, want de temperatuur komt vandaag niet boven nul.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 9 - Quizvraag

Een waarderend argument kun je controleren op waarheid.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Welke argumentatievormen ken je?

Slide 11 - Woordweb

Feitelijke argumenten

Een feitelijk argument:

  • kan je controleren
  • is waar of onwaar 
  • hoeft niet onderbouwd te worden


Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in de Hallen, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Slide 12 - Tekstslide

Waarderende argumenten

Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.


Voorbeeld

- Ik ga morgen naar de film kijken in de Hallen, want die bioscoop vind ik veel prettiger.

Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 13 - Tekstslide

Weerlegging

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

                                                                      

Voorbeeld:

Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt,, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 14 - Tekstslide

Signaalwoorden

Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden


Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.

Of een mening met de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 15 - Tekstslide

Verschillende argumentatievormen


  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Meervoudige argumentatie
  3. Nevenschikkende argumentatie
  4. Onderschikkende argumentatie

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Welk argumentatieschema zie je hier?

Slide 18 - Open vraag

Welk argumentatieschema zie je hier?

Slide 19 - Open vraag

Enkelvoudige argumentatie
Bij enkelvoudige argumentatie wordt het standpunt onderbouwd met één argument:


De pijl in een schema kan naar boven of naar beneden wijzen. Naar boven betekent ‘dus’. Je leest dan van beneden naar boven. Naar beneden betekent ‘want’. Je leest dan van boven naar beneden.

Het argumentatieschema hierboven lees je dus als volgt:

Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken is ontzettend slecht voor de gezondheid.

Of:

Roken is ontzettend slecht voor de gezondheid, dus iedereen zou per direct moeten stoppen met roken.

Slide 20 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie
Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een eerder genoemd argument. 
Het argumentatieschema lees je als volgt:

Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken is ontzettend slecht voor de gezondheid, want roken kan zorgen voor kanker, hart- en vaatziekten en een slechte huid.

Of:

Roken kan zorgen voor kanker, hart- en vaatziekten en een slechte huid, dus roken is ontzettend slecht voor de gezondheid, dus iedereen zou per direct moeten stoppen met roken.


Slide 21 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
Bij (onafhankelijk) nevenschikkende argumentatie gebruik je twee of meer argumenten die gelijkwaardig aan elkaar zijn en die je van plaats zou kunnen wisselen in het schema.
Omdat dit argumentatieschema onafhankelijk is, kun je 
de argumenten ook onafhankelijk van elkaar lezen:

Roken is ontzettend slecht voor de gezondheid, dus iedereen 
zou per direct moeten stoppen met roken.

Roken kost veel geld, dus iedereen zou per direct moeten 
stoppen met roken.

Of:

Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken 
is ontzettend slecht voor de gezondheid.

Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken kost veel geld.

Slide 22 - Tekstslide

Afhankelijk nevenschikkende argumentatie
Bij afhankelijk nevenschikkende argumentatie hebben de argumenten elkaar nodig (vandaar de term afhankelijk). Samen maken ze een sterk argument om het standpunt mee te onderbouwen.
Het argumentatieschema lees je als volgt:

Roken kost veel geld en het is belangrijk om aan het eind van de maand geld over te houden om te sparen, dus iedereen zou per direct moeten stoppen met roken.

Of:

Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken kost veel geld en het is belangrijk om aan het eind van de maand geld over te houden om te sparen.

Slide 23 - Tekstslide

Stappenplan argumentatieschema
Wanneer je zelf een argumentatieschema gaat opstellen, volg dan onderstaand stappenplan:

  • Ga altijd eerst op zoek naar het standpunt. Dit is de basis van je schema. Kijk goed naar de signaalwoorden die horen bij het standpunt.
  • Ga vervolgens op zoek naar de argumenten. Kijk goed naar de signaalwoorden die horen bij het argument.
  • Kijk daarna of de argumenten die je hebt gevonden met elkaar in verband staan en probeer zo het juiste schema te maken. 
  • Onthoud: van boven naar beneden lees je het schema met ‘want en van beneden naar boven lees je het schema met ‘dus.

Slide 24 - Tekstslide

Het Spinozalyceum is een goede school, want de leerlingen halen goede cijfers.
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie

Slide 25 - Quizvraag

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Met wat we nu weten van de omikronvariant moet de samenleving weer open.
Geef een argument vóór dit standpunt.

Slide 27 - Open vraag

Met wat we nu weten van de omikronvariant moet de samenleving weer open.
Geef een argument tegen dit standpunt.

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Video

Werk voor de deze les + huiswerk: 

Online methode: Som: Leermiddelen, Nederlands, Nieuw Nederlands, 3 havo, Hoofdstuk 3, Lezen: startopdracht + opdracht 1 en 2.


Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
10:00

Slide 30 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • kan je het onderscheid maken tussen standpunt en argument
  • kan je het onderscheid maken tussen een feitelijke en waarderende argumenten
  • heb je geoefend met het weergeven van een argumentatie in een blokjesschema

Slide 31 - Tekstslide

Ik kan je het onderscheid maken tussen standpunt en argument en tussen een feitelijke en waarderende argumenten.
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 33 - Open vraag

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 34 - Open vraag

Feitelijke argumenten

Een feitelijk argument:

  • kan je controleren
  • is waar of onwaar 
  • hoeft niet onderbouwd te worden


Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in de Hallen, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Slide 35 - Tekstslide