25/1 H3 Lezen, argumentatie 3h1

Argumentaie
lezen, h3
In LessonUp en de Google Meet (3h1ne).
Camera's aan, microfoon uit)
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Argumentaie
lezen, h3
In LessonUp en de Google Meet (3h1ne).
Camera's aan, microfoon uit)

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
  • Wat weet je nog?
  • Wat weet je al?
  • Instructie/quiz
  • werken
  • Afsluiten 

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • kan je het onderscheid maken tussen standpunt en argument
  • kan je het onderscheid maken tussen een feitelijke en waarderende argumenten
  • heb je geoefend met het weergeven van een argumentatie in een blokjesschema

Slide 3 - Tekstslide

Schrijf drie dingen op die je
van de vorige les onthouden hebt.

Slide 4 - Woordweb

Welke soorten argumenten ken je?

Slide 5 - Woordweb

Feitelijke argumenten

Een feitelijk argument:

  • kan je controleren
  • is waar of onwaar 
  • hoeft niet onderbouwd te worden


Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in de Hallen, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Slide 6 - Tekstslide

Waarderende argumenten

Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.


Voorbeeld

- Ik ga morgen naar de film kijken in de Hallen, want die bioscoop vind ik veel prettiger.

Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 7 - Tekstslide

Welke argumentatievormen ken je?

Slide 8 - Woordweb

Verschillende argumentatievormen


  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Meervoudige argumentatie
  3. Nevenschikkende argumentatie
  4. Onderschikkende argumentatie

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Het online onderwijs heeft er flink ingehakt, een grote groep leerlingen heeft last van psychische problemen en/of problemen met de sociaal emotionele ontwikkeling.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 11 - Quizvraag

De smartphone is onmisbaar. Veel jongeren voelen zich ongelukkig zonder smartphone.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 12 - Quizvraag

Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 13 - Quizvraag

Utrecht is een prettige stad om te wonen. Utrecht was in 2013 de stad met de grootste stijging van het aantal inwoners.



A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 14 - Quizvraag

Een feitelijk argument kun je controleren op waarheid.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Weerlegging

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

                                                                      

Voorbeeld:

Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt,, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 16 - Tekstslide

Signaalwoorden

Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden


Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.

Of een mening met de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 17 - Tekstslide

Welk argumentatieschema zie je hier?

Slide 18 - Open vraag

Welk argumentatieschema zie je hier?

Slide 19 - Open vraag

Enkelvoudige argumentatie
Bij enkelvoudige argumentatie wordt het standpunt onderbouwd met één argument:


De pijl in een schema kan naar boven of naar beneden wijzen. Naar boven betekent ‘dus’. Je leest dan van beneden naar boven. Naar beneden betekent ‘want’. Je leest dan van boven naar beneden.

Het argumentatieschema hierboven lees je dus als volgt:

Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken is ontzettend slecht voor de gezondheid.

Of:

Roken is ontzettend slecht voor de gezondheid, dus iedereen zou per direct moeten stoppen met roken.

Slide 20 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie
Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een eerder genoemd argument. 
Het argumentatieschema lees je als volgt:

Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken is ontzettend slecht voor de gezondheid, want roken kan zorgen voor kanker, hart- en vaatziekten en een slechte huid.

Of:

Roken kan zorgen voor kanker, hart- en vaatziekten en een slechte huid, dus roken is ontzettend slecht voor de gezondheid, dus iedereen zou per direct moeten stoppen met roken.


Slide 21 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
Bij (onafhankelijk) nevenschikkende argumentatie gebruik je twee of meer argumenten die gelijkwaardig aan elkaar zijn en die je van plaats zou kunnen wisselen in het schema.
Omdat dit argumentatieschema onafhankelijk is, kun je 
de argumenten ook onafhankelijk van elkaar lezen:

Roken is ontzettend slecht voor de gezondheid, dus iedereen 
zou per direct moeten stoppen met roken.

Roken kost veel geld, dus iedereen zou per direct moeten 
stoppen met roken.

Of:

Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken 
is ontzettend slecht voor de gezondheid.

Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken kost veel geld.

Slide 22 - Tekstslide

Afhankelijk nevenschikkende argumentatie
Bij afhankelijk nevenschikkende argumentatie hebben de argumenten elkaar nodig (vandaar de term afhankelijk). Samen maken ze een sterk argument om het standpunt mee te onderbouwen.
Het argumentatieschema lees je als volgt:

Roken kost veel geld en het is belangrijk om aan het eind van de maand geld over te houden om te sparen, dus iedereen zou per direct moeten stoppen met roken.

Of:

Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken kost veel geld en het is belangrijk om aan het eind van de maand geld over te houden om te sparen.

Slide 23 - Tekstslide

Stappenplan argumentatieschema
Wanneer je zelf een argumentatieschema gaat opstellen, volg dan onderstaand stappenplan:

  • Ga altijd eerst op zoek naar het standpunt. Dit is de basis van je schema. Kijk goed naar de signaalwoorden die horen bij het standpunt.
  • Ga vervolgens op zoek naar de argumenten. Kijk goed naar de signaalwoorden die horen bij het argument.
  • Kijk daarna of de argumenten die je hebt gevonden met elkaar in verband staan en probeer zo het juiste schema te maken. 
  • Onthoud: van boven naar beneden lees je het schema met ‘want en van beneden naar boven lees je het schema met ‘dus.

Slide 24 - Tekstslide

De quarantaineregels voor scholen zijn niet goed, want vorige week waren er 56 scholen deels dicht.
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie
D
meervoudige argumentatie

Slide 25 - Quizvraag

De quarantaineregels voor scholen zijn niet goed, want er is minder zicht op wat de leerlingen leren en er worden veel toetsen gemist
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie
D
meervoudige argumentatie

Slide 26 - Quizvraag

Een nevenschikkende argumentatie is altijd een deelargument.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Video

Werk voor de deze les + huiswerk: 

Online methode: Som: Leermiddelen, Nederlands, Nieuw Nederlands, 3 havo, Hoofdstuk 3, Lezen: opdracht 3 en 5.

Blz.76 t/m79, opdracht 3 en 5
+nakijken en verbeteren met een andere kleur en de datum erbij!



Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
10:00

Slide 29 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • kan je het onderscheid maken tussen standpunt en argument
  • kan je het onderscheid maken tussen een feitelijke en waarderende argumenten
  • heb je geoefend met het weergeven van een argumentatie in een blokjesschema

Slide 30 - Tekstslide

Ik kan je het onderscheid maken tussen standpunt en argument en tussen een feitelijke en waarderende argumenten.
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 32 - Open vraag

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 33 - Open vraag