Les 04: Woordenschat 4

Wereldoriëntatie
Wereldoriëntatie en leven in Nederland
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
Wereldoriëntatie, NT2Middelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wereldoriëntatie
Wereldoriëntatie en leven in Nederland

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les

Slide 2 - Tekstslide

Woordenschat
  1. het dorp= een kleine plaats waar mensen bij elkaar wonen
  2. het platteland= een gebied buiten de stad, boerenland
  3. het gebouw= een plek waar mensen in wonen of werken
  4. de snelweg= een weg waar alleen auto's op mogen
  5. druk= veel mensen of veel geluid
  6. rustig= weinig mensen of weinig geluid
  7. het openbaar vervoer= verplaatsen met taxi, bus, trein, metro of tram
  8. de winkel= een bedrijf waar je dingen kunt kopen
  9. de fabriek= een bedrijf waar dingen worden gemaakt
  10. meest= het grootste aantal
  11. minst= het kleinste aantal

Slide 3 - Tekstslide

Wereldoriëntatie
  • lessen over de aarde, geschiedenis en mensen

  • deze week: nieuwe woorden

Slide 4 - Tekstslide

het geld
het geld= betaalmiddel

In Europa betaal je met de euro. 

Slide 5 - Tekstslide

de handel
de handel= kopen en verkopen van producten/spullen

Welke spullen moet Nederland handelen?

Slide 6 - Tekstslide

de overheid
de overheid= regering van een land

De overheid zorgt voor dingen zoals scholen, ziekenhuizen en wegen

Slide 7 - Tekstslide

de horeca
de horeca= werken in hotels, restaurants of cafe's

Ongeveer 410.000 mensen werken in de horeca

Slide 8 - Tekstslide

de zorg
de zorg= werken met kinderen, ouderen of zieke mensen

Ongeveer 1,2 miljoen mensen werken in de zorg 

Slide 9 - Tekstslide

de haven
de haven= plek waar schepen komen en gaan

Rotterdam is de belangrijkste haven in Nederland

Slide 10 - Tekstslide

de export
de export= uit het land brengen van producten

Slide 11 - Tekstslide

de import
de import= in het land brengen van producten

Slide 12 - Tekstslide

de economie
de economie= hoe mensen hun bestaan regelen; inkomsten en uitgaven van een land

Slide 13 - Tekstslide

het vliegveld
het vliegveld= plek waar vliegtuigen komen en gaan

Hoe heet het belangrijkste vliegveld van Nederland?

Slide 14 - Tekstslide

minimaal/maximaal
minimaal= zo klein mogelijk

maximaal= zo groot mogelijk

Slide 15 - Tekstslide

Woordenschat
  1. de economie= hoe mensen hun bestaan regelen; inkomsten en uitgaven van een land
  2. het geld= betaalmiddel
  3. de handel= kopen en verkopen van producten/spullen
  4. de overheid= regering van een land
  5. de horeca= werk in alle hotels, restaurants en cafés samen
  6. de zorg= werk met kinderen, ouderen of zieke mensen
  7. de import= in het land brengen van producten
  8. de export= uit het land brengen van producten
  9. de haven= plek waar schepen komen en kunnen blijven
  10. het vliegveld= plek waar vliegtuigen komen en gaan
  11. minimaal/maximaal= zo klein mogelijk, zo groot mogelijk

Slide 16 - Tekstslide