Oefen samen: Zeg de woorden.
Cursist A zegt de woorden van rij 1.
Cursist B zegt de woorden van rij 2.
Cursist A zegt de woorden van rij 3.
Klaar?
Cursist B zegt de woorden van rij 1.
Cursist A zegt de woorden van rij 2.
Cursist B zegt de woorden van rij 3.