4. März WG meervoud, oefenen met woordenschat extra material

HAVO 3
Meervoud & voorzetsels
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

HAVO 3
Meervoud & voorzetsels

Slide 1 - Tekstslide

Mehrzahl (meervoud)
Wer weiß noch die Regeln?

Slide 2 - Tekstslide

die Regeln
CHECK EERST DE UITGANG VAN HET WOORD!!
woorden op -el, -en und -er veranderen niet in de meervoud! 
--> das Mittel, die Mittel, das Mädchen, die Mädchen, der Lehrer, die Lehrer

EN DAN:
mannelijke woorden krijgen een -e + Umlaut
--> der Arzt, die Ärzte; der Stuhl, die Stühle, der Ball, die Bälle
Weibliche woorden krijgen een -en, -n oder -nen (een beetje op gevoel)
--> die Frau, die Frauen, die Katze, die Katzen, die Schwester, die Schwestern
Onzijdige woorden krijgen een  -e
--> das Jahr, die Jahre


Slide 3 - Tekstslide

meervoud van: der Hut
A
die Hüte
B
die Hute
C
die Hutes
D
die Huten

Slide 4 - Quizvraag

meervoud: das Brot
A
die Bröte
B
die Brot
C
die Brote
D
die Broten

Slide 5 - Quizvraag

meervoud: die Friseurin (kapster)
A
die Friseurins
B
die Friseurin
C
die Friseurinnen
D
die Friseur

Slide 6 - Quizvraag

meervoud van: das Kaninchen (konijn)
A
die Kaninchens
B
die Kaninchenen
C
die Kaninch
D
die Kaninchen

Slide 7 - Quizvraag

meervoud: der Baum (boom)
A
die Baums
B
die Bäume
C
die Baumen
D
die Baum

Slide 8 - Quizvraag

meervoud van: der Schläger
A
die Schläger
B
die Schlägers
C
die Schlägern
D
die Schlager

Slide 9 - Quizvraag

meervoud van: der Trainer
A
die Trainers
B
die Trainern
C
die Trainer
D
die Traineren

Slide 10 - Quizvraag

meervoud van: das Tor
A
die Tors
B
die Tore
C
die Toren
D
die Töre

Slide 11 - Quizvraag

Voorzetsels!
bij
bei 
naar
naar - nach (landen/steden), zu (personen), in +4(gebouwen)
voor 
für (voor iemand), vor (plaatsbepaling)
door
durch (doorheegaan), von (door iemand gedaan)
op -
 an (dagen/data), auf (alle andere gevallen)
tot
bis (tijd geen lidwoord), bis zu (tijd +lidwoord)
zu (geen tijd of plaatsbepaling)

Slide 12 - Tekstslide

naar landen/steden?
(voorbeeld: naar Duitsland/Parijs)

(weet iemand ook uitzonderingen?)
A
nach
B
zu
C
in

Slide 13 - Quizvraag

bij ?
Ich bin ____ meiner Freundin.
A
zu
B
bei
C
nach

Slide 14 - Quizvraag

naar personen
Ich gehe (naar de) leraar
A
nach dem Lehrer
B
zu dem Lehrer

Slide 15 - Quizvraag

naar gebouwen?
(Ik ga naar de bioscoop)
A
in das Kino
B
nach das Kino
C
zu das Kino

Slide 16 - Quizvraag

Uitzondering:
Ich gehe (naar de) Stadt (v).
A
nach die Stadt
B
in die Stadt
C
zu die Stadt

Slide 17 - Quizvraag

voor - als het voor iemand is
Das Geschenk ist ...... (voor de) vader
A
vor der Vater
B
für der Vater
C
vor den Vater
D
für den Vater

Slide 18 - Quizvraag

voor - plaatsbepaling
Ich stehe (voor het) Haus (o).
A
vor dem Haus
B
für den Haus
C
vor das Haus
D
für das Haus

Slide 19 - Quizvraag

Door (iemand gedaan)
Der Test ist (door de) Lehrer korrigiert.
A
durch meinen Lehrer
B
von meinen Lehrer
C
durch meiner Lehrer
D
von meinem Lehrer

Slide 20 - Quizvraag

door - door iets lopen
Ich laufe (door de) Zoo (m).
A
durch dem Zoo
B
von dem Zoo
C
durch den Zoo
D
von der Zoo.

Slide 21 - Quizvraag

tot
Der Zug fährt (tot) Voorburg.
Der Lockdown dauert (tot(de)) 19. Januar.
A
bis, bis zum
B
bis zum, bis
C
bis, zu
D
zu, bis

Slide 22 - Quizvraag

Nog een keer de regels op een rij!
bij
bei 
naar
naar - nach (landen/steden), zu (personen), in +4(gebouwen)
voor 
für (voor iemand), vor (plaatsbepaling)
door
durch (doorheegaan), von (door iemand gedaan)
op -
 an (dagen/data), auf (alle andere gevallen)
tot
bis (tijd geen lidwoord), bis zu (tijd +lidwoord)
zu (geen tijd of plaatsbepaling)

Slide 23 - Tekstslide

Aufpassen!Es sind Präpositionen (voorzetsels)!

Je moet dus de voorzetsels op de juiste manier vertalen maar ook nog erop letten welke naamval komt. Dus 3de of 4de! 

Op de volgende slide nog een oefening!

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Vertaal: Naar mijn broer

Slide 26 - Open vraag

Vertaal: door de leraar (nagekeken)

Slide 27 - Open vraag

Vertaal: naar Paris

Slide 28 - Open vraag

Vertaal: door het bos (Wald, m)

Slide 29 - Open vraag

Vertaal: tot morgen!

Slide 30 - Open vraag

Vertaal: Het is 12 uur

Slide 31 - Open vraag

Let op!
een uur = eine Stunde (lesuur)

Als we erover praten hoe laat het is zeg je
het is 15 uur = Es ist 15 Uhr

Slide 32 - Tekstslide