Nederlands B1 week 2 Profiel 1 en Verlengersgroep

Nederlands B1 week 2    Profiel 1 & verlengersgroep
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands B1 week 2    Profiel 1 & verlengersgroep

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma vandaag:
  • Deel 1:     Introductie opdracht  (30 min)
  • Deel 2:    Werken in het boek (60 min)
  • Deel 3:    Examentraining (45 min)

Slide 2 - Tekstslide

Deel 1: Introductie opdracht  
- Samenwerkingsopdracht in tweetallen.
- Thema: vakantie


- Jullie bedenken vooraf vragen voor elkaar die te maken      
    hebben met de afgelopen vakantie.
    bv    Wat heb je gedaan deze vakantie?  Waar ben je naar toe geweest? 
             Met wie heb je de vakantie gevierd? Hoe was het? Hoe lang weg geweest? 
- Daarna gaan jullie samen in gesprek .
- Tot slot: vertelt je de samenvatting van jullie verhaal aan de klas.

Slide 3 - Tekstslide

Deel 2: Werken in het boek
Verlengers werken in:
    Taalblokken boek 1F. 
    Hoofdstuk 3 : 3.2 lezen Blz. 111-130.
    Opdrachten 1 t/m 24 zelfstandig werken, daarna kijken we         
    samen alles na.  Opdracht 23 doen we samen 
- Profielstudenten werken in:  Strux kopie boek Economie.
   Eerst samen opstarten, daarna zelfstandig verder. 

Slide 4 - Tekstslide

Deel 3: Examentraining
  • Aan de slag met hoofdlettergebruik en interpunctie.
  • Op papier krijgen jullie deze opdracht. 

Slide 5 - Tekstslide

Na deze les weet je:
  • Wanneer je een hoofdletter moet gebruiken.
  • Weet je waar je een leesteken in de tekst moet neerzetten.
  • Kun je leestekens goed gebruiken en herkennen. 

Leestekens:
punt (.)  komma (,) , vraagteken (?)  en uitroepteken (!).

Slide 6 - Tekstslide

Een hoofdletters gebruik je:
  • Aan het begin van een zin.
       voorbeeld: Vandaag is het mooi weer.


  • Begint de zin met ‘s , ‘n , ‘t, dan komt de hoofdletter daarna.
       voorbeeld: ‘s Middags scheen de zon.

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdletters gebruik je bij:
  • Personen,
  • Dieren, 
  • Landen, provincies, plaatsen
  • Rivieren, gebergten
  • Bedrijven, instellingen, 
  • Boeken, liedjes, films en 
  • Feestdagen.

Slide 8 - Tekstslide

Let op: 
Afkortingen van instellingen, bedrijven en politieke partijen schrijf je met hoofdletters en zonder puntjes.

voorbeeld: RTL4, VVD, ANWB en DUO.

Let op: mbo en tv schrijf je met kleine letters.



Slide 9 - Tekstslide

Hoofdletters gebruik je niet bij: 
  • Namen van dagen
  • Maanden
  • Windstreken 
  • Jaargetijden 
  • Voorbeeld: zaterdag, december, noordoost en winter.

Slide 10 - Tekstslide

Inzet leestekens: 
  •  Punt ( . ) Een zin eindigt vaak met een punt . Maar niet altijd!
  •  Vraagteken ( ? ) Na een vraagzin zet je een vraagteken:      voorbeeld:  Ga je vanavond mee naar de stad?  
  • Uitroepteken ( ! ) Na een uitroep of gebiedende wijs zet je          een uitroepteken: 
       voorbeeld: Kom nu meteen hier! 

Slide 11 - Tekstslide

De komma
  • Bij een rustpunt in een zin.
  • Niet teveel komma’s, dat maakt het onrustig.

Slide 12 - Tekstslide

Je zet een komma: 
  • Op de plek waar je even pauze neemt in een zin
       Voorbeeld:  Ik maak mijn huiswerk zo meteen af, maar ik wil eerst even 
       wat eten.
  • Bij een opsomming. 
       voorbeeld: ik moet nog eten, opruimen, stofzuigen en koffiezetten.
  • Tussen twee persoonsvormen
        voorbeeld: Toen ze allemaal schoon waren, kwam mijn vader thuis.
  • Voor woorden die twee zinnen koppelen, zoals, maar, want, zodat, omdat.                                           Voorbeeld: We wilden gaan picknicken, maar het begon keihard te regenen

Slide 13 - Tekstslide

Gebruik apostrof (')

Bij woorden zoals 's nachts en 's morgens schrijf je een apostrof (‘).  
voorbeeld:  's morgens ,  's middags 

De s is altijd een kleine letter, ook aan het begin van een zin:
Voorbeeld:  ’s Morgens gaat de wekker.

Slide 14 - Tekstslide