H2.4 Cellen en 2.5 celkern

Welkom bij M&N.         norm 2.4&2.5


15 minuten stil werken

         Instructie
30 minuten fluisterend overleg
  • Je kunt de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
  • Je kunt de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
  • Je kunt de kenmerken van chromosomen noemen. 
  • Je kunt de bouw en functie van DNA beschrijven.
timer
15:00
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij M&N.         norm 2.4&2.5


15 minuten stil werken

         Instructie
30 minuten fluisterend overleg
  • Je kunt de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
  • Je kunt de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
  • Je kunt de kenmerken van chromosomen noemen. 
  • Je kunt de bouw en functie van DNA beschrijven.
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

belangrijke klascodes voor 1F
Lesson-up klascode 

lesson-up link https://lessonUp.app/invite/group/ompgg

BvJ Klascode


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Door welk gedeelte van de microscoop kijk je?
A
diafragma
B
objectief
C
oculair
D
revolver

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de functie van het 'diafragma' van de microscoop?
A
het preparaat vergroten
B
hoeveelheid licht regelen
C
microscoop aan vastpakken
D
microscoop aan/uit zetten

Slide 5 - Quizvraag

Waarvoor zijn de objectieven van de microscoop?
A
beeld vergroten
B
hoeveelheid licht regelen
C
scherp beeld
D
stevigheid

Slide 6 - Quizvraag

Dierlijke cel
  • Cyto = cel
  • Celorganel = deel van   cel met eigen functie
  • Géén celwand

Slide 7 - Tekstslide

Wat heeft een plantencel wel
wat een dierlijke cel niet heeft?
A
celkern
B
cytoplasma
C
celmembraan
D
bladgroenkorrels

Slide 8 - Quizvraag

Bladgroenkorrels zijn een voorbeeld van plastiden
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Wat zit er in de celkern?
A
Vacuole
B
bladgroenkorrels
C
DNA
D
een celwand

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Tussen de cellen in weefsel


Tussencelstof
Soort tussencelstof afhankelijk van functie van weefsel

kalkzout/collageenvezels

Slide 12 - Tekstslide

Plantaardige cel
  • Cyto = cel
  • Celorganel = deel van cel met eigen functie
  • Wél een celwand

Slide 13 - Tekstslide

1. Wat is een vacuole bij een plantaardige cel?
A
Een stevige rand om de cel
B
De buitenste rand van het celplasma
C
Een blaasje gevuld met vocht
D
De groene kleur van een plant

Slide 14 - Quizvraag


Wat is waar?
A
Cel 1: plantaardige cel Cel 2: dierlijke cel
B
Cel 1: Bacterie Cel 2: dierlijke cel
C
Cel 1: dierlijke cel Cel 2: plantaardige cel
D
Cel 1: Schimmelcel Cel 2: plantaardige cel

Slide 15 - Quizvraag

Welke van de vier is de dierlijke cel?
A
B
C
D

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Dierlijke cel
Plantaardige cel
Celkern
Celkern
Vacuole
Bladgroenkorrels
Cytoplasma
Cytoplasma
Celwand
Celmembraan
Celmembraan

Slide 18 - Sleepvraag

Hoe heet het groene weefsel in een plant?
A
bladmoes
B
bladschijf
C
steel
D
oksel

Slide 19 - Quizvraag

In welk orgaan van de plant vindt fotosynthese plaats?
A
In de bladeren
B
In de stengel
C
In alle groene delen van de plant
D
Weet ik niet

Slide 20 - Quizvraag

Planten maken hun eigen voedingsstoffen. In welk orgaan doen ze dit vooral?
A
In de bloemen
B
In de bladeren
C
In de stengels
D
In de wortels

Slide 21 - Quizvraag

B5  De celkern

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Wat staat in de juiste volgorde van groot naar klein
A
celkern, chromosoom, DNA
B
celkern, DNA, chromosoom
C
DNA, chromosoom, celkern

Slide 25 - Quizvraag


Wat is juist?
A
1 celkern 2 genen
B
1 cel 2 chromosomen
C
3 DNA 4 gen
D
3 Chromosomen 4 DNA

Slide 26 - Quizvraag

In het DNA vormt base A een paar met base G
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de functie
van de celkern?
A
Stevigheid bieden
B
Vocht vasthouden
C
Opslag van DNA
D
die heeft geen functie

Slide 28 - Quizvraag

Chromosomen bestaan voor een groot deel uit de stof DNA
A
waar
B
nietwaar

Slide 29 - Quizvraag

Chromosomen
Lees op blz. 116 het stukje over chromsomen. Markeer de belangrijkste zinnen. Beantwoord in je schrift de volgende vragen: 
  1. Wat is de functie van chromosomen?
  2. Waar vind je de chromosomen?
  3. Hoe zien chromosomen er uit? 

Slide 30 - Tekstslide

De bouw van DNA
Lees nu het stukje over de bouw van DNA. Markeer de belangrijkste zinnen.
Chromosomen bestaan voor een groot gedeelte uit DNA. 

Geef in je schrift antwoord op de volgende vraag: 
4. Hoe noem je de twee stukjes waaruit een trede van de wenteltrap van       DNA is gemaakt?

Slide 31 - Tekstslide

Bouw DNA

Slide 32 - Tekstslide

Eerst nog even een 
Animatie Bouw DNA 

Slide 33 - Tekstslide

Bouw DNA
  • Nucleotide=bouwsteen
  • 4 stikstofbasen: A,T,C,G
  • Dubbele helix
  • Gen = info eigenschap = code eiwit

Slide 34 - Tekstslide

De functie van DNA
Lees het stukje over de functie van het DNA. Markeer de belangrijkste zinnen. Bekijk daarna het filmpje op de volgende dia.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

De functie van DNA
5. Wat de functie van DNA? Schrijf dit in eigen woorden in je schrift.

Slide 37 - Tekstslide

Functie DNA
  • DNA= code voor al je erfelijke eigenschappen 
  • Bijvoorbeeld oogkleur
  • De code voor één erfelijke eigenschap = Gen

Slide 38 - Tekstslide

Erfelijke eigenschappen
  • In de celkern is informatie voor erfelijke eigenschappen opgeslagen, bijvoorbeeld de bloemkleur.
  • Bij bevruchting komen de erfelijke eigenschappen bij elkaar.
  • Hierdoor kunnen er nieuwe erfelijke eigenschappen ontstaan.
  • De nakomelingen kunnen er dan anders uitzien dan de ouders.

Slide 39 - Tekstslide

Erfelijke eigenschappen
Voordat je het stukje over erfelijke eigenschappen leest, beantwoord je eerst de volgende vraag: 
6. Wat zijn erfelijke eigenschappen? 

Lees nu de tekst. Markeer de belangrijkste zinnen. Klopte je antwoord? Zo niet, verbeter je antwoord dan.

Slide 40 - Tekstslide

Genen
Lees nu het stukje tekst over genen. Markeer de belangrijkste zinnen. Kijk dan naar het plaatje hiernaast. 
7. Leg in je schrift uit wat je hier ziet. 
Gebruik daarbij dat wat je hebt gelezen. 

Maak eventueel een kleine tekening om 
je antwoord duidelijker te maken.

Slide 41 - Tekstslide

Aan de slag
Leerdoel voor deze les noteren
  • Je kunt de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
  • Je kunt de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
  • Je kunt de kenmerken van chromosomen noemen. 
  • Je kunt de bouw en functie van DNA beschrijven.


Aan de slag -> fluisterend overleg
Afsluiten van de les
Tussencelstof
timer
20:00

Slide 42 - Tekstslide

Preparaat maken

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Link