H3.4- Oog en bril



Paragraaf 3.4: Oog en bril 
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les



Paragraaf 3.4: Oog en bril 

Slide 1 - Tekstslide

4.2 Leerdoelen voor vandaag

  • De leerling kan de werking van het oog uitleggen en kent de onderdelen van het oog
  • De leerling kan het begrip ''accommoderen'' uitleggen
  • De leerling kent de begrippen: oudziend, verziend en bijziend

Slide 2 - Tekstslide

lichtbreking treedt op als een lichtstraal schuin door het grensvlak van twee doorzichtige stoffen gaat
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

lichtbreking treedt op als de lichtstraal onder een rechte hoek van de ene stof over gaat in de andere stof
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

De lenzenformule kun je op de volgende manieren schrijven:
A
f1=v1+b1
B
b1=f1+v1
C
v1=f1b1

Slide 5 - Quizvraag

Hoe kun je de vergroting berekenen als je weet hoe groot b en v zijn?
A
f1=v1+b1
B
N=vb
C
S=f1
D
N=bv

Slide 6 - Quizvraag

Waarop vallen de lichtstralen die door de lens van een camera gaan?
A
op de geheugenkaart van de camera
B
op het CCD van de camera
C
op het netvlies van de camera
D
op het scherm van de camera

Slide 7 - Quizvraag

Bolle lenzen hebben twee brandpunten.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Video

De belangrijkste onderdelen van het oog

Slide 10 - Tekstslide

Lichtbreking in het oog

Slide 11 - Tekstslide

accommoderen
Als een voorwerp dichterbij
komt wordt de lens boller.

Accommoderen : lens platter of boller maken

Slide 12 - Tekstslide

Oogafwijking
Veel mensen zien de dingen om hen niet allemaal even scherp. Hun ogen breken het licht te sterk of juist niet sterk genoeg. Ze hebben een bril of contactlenzen nodig om dat probleem te corrigeren.


Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Hoe kunnen we dit probleem fixen?
Overleg hier over met je buurman/vrouw (5 min)

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

bijziend of verziend

Slide 28 - Tekstslide

Hiernaast zie je het oog van iemand die...

(tip: valt voor netvlies..)
A
bijziend is.
B
verziend is.

Slide 29 - Quizvraag

Deze situatie hoort bij een:
A
Verziend persoon
B
Bijziend persoon

Slide 30 - Quizvraag

Is de persoon die deze bril nodig heeft verziend of bijziend?
A
verziend kan goed in de verte scherp zien
B
bijziend kan goed dichtbij scherp zien

Slide 31 - Quizvraag

José heeft negatieve lenzen.

Welke bewering is juist ?
A
verziend , moeite met ver weg zien
B
verziend, moeite met dichtbij zien
C
bijziend, moeite met ver weg zien
D
bijziend, moeite met dichtbij zien

Slide 32 - Quizvraag

Een 15-jarige leerling heeft een positieve hulplens. Welke oogafwijking heeft hij?
A
Oudziend
B
Verziend
C
Bijziend

Slide 33 - Quizvraag

Welke lens heb je nodig als je bijziend bent ?
A
negatief
B
positief

Slide 34 - Quizvraag

1Zet de juiste begrippen bij het juiste plaatje. Je kunt sommige woorden meerdere keren gebruiken.
Het beeld is scherp
Het beeld is wazig
Het netvlies is te dichtbij
Het netvlies is de juiste afstand
Het netvlies is te ver weg
Deze persoon ziet goed
Deze persoon is verziend
Deze persoon is bijziend

Slide 35 - Sleepvraag

Huiswerk
Maak de volgende opdrachten:
Hv3: 35,36,39,40,41,42
A3: 

Slide 36 - Tekstslide