Present Simple

Present Simple 
  • Wat is de Present Simple?

  • Wanneer gebruik je de Present Simple?

  • Hoe maak je de Present Simple? 
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Present Simple 
  • Wat is de Present Simple?

  • Wanneer gebruik je de Present Simple?

  • Hoe maak je de Present Simple? 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

When do you get up on school days?

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

What is your bedtime?

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

How often do you play sports a week?


A
I play sports every day.
B
I play sports once a week.
C
I play sports 3-4 times a week.
D
I never play sports.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
Welke tijd is de present simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
Wat is de regel van de present simple?
A
SHIT-regel
B
hele ww (bij I, you, we, they) hele ww + s (bij he, she, it)
C
Hele werkwoord
D
Werkwoord + -ed

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
Welke zin is present simple?
A
I am walking to school.
B
They walked to school.
C
We have walked to school.
D
He always walks to school.

Slide 8 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
Welke zin is correct?
A
I doesn't walk to school.
B
The dog doesn't walks to school.
C
She don't walks to school.
D
He doesn't walk to school.

Slide 10 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present simple:
Welke zin is correct?
A
Does she plays soccer?
B
Do the teacher pay soccer?
C
Do they play soccer?
D
Does I play soccer?

Slide 11 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Use 
Present Simple
I/you/we/they work
He/she/it works 
Vragen
Do I you/we/they work?
Does he/she/it work?
Ontkenning
I/you/we/they do not work
He/she/ it does not work

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je de Present Simple? 
I work
Do I work?
I don't work
You work
Do you work?
You don't work
He/She/It works
Does he/she/it work?
He/She/It doesn't work
We work
Do we work?
We don't work
You work
Do you work?
You don't work
They work
Do they work?
They don't work
Zo maak je de Present Simple

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

When to use?
Routines
I have breakfast every morning and I play football every week. 
Habits 
I always have a croissant for breakfast.
Permanent situations
Miss Ramaekers teaches English at our school.

Signal words: always, every, never, often, usually, sometimes, on Mondays, every day


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
I


I/you/we/they

he/she/it


are
has
is
have
walk
am
laughs
'm

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

1. I like scary movies. 
2. He is walking the dog.
3. We danced all night .
4. She plays the piano. 
5. They are my parents. 
Present Simple
Niet de Present Simple
1. 
2.
3.
4
5.

Slide 16 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

We ___________ at 08:30 sharp!
Future Present Simple: Werkwoord tegenwoordige tijd
starts
start
starting

Slide 17 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

She always ___________ in the shower.
Future Present Simple: Werkwoord tegenwoordige tijd
Tekst
sings
singing
sing

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Exercises
Time to practice! 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
I usually ... (go) to school.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
They .. (visit) us often.

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
Tom ... (work) every day.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
She never ... (help) me with that!

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
They ... (not work) for us.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
She ... ( not wash) the dishes every evening.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
... he ... (draw) well?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
... you ... (watch) movies?

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Make a sentence with a habit (gewoonte) of yours

Slide 28 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the correct verbs in the following sentences. Use a negative when necessary.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mary often                           her brother.
She                             in Belgium.
Grace                           out to visit her friends.
Airplanes                           a lot of noise.
The sun                           in the east.
I                          at 7 in the morning.
Jack                           a lot of chocolate.
My train                           at 3 o'clock.
They                          a nice car.
leaves
goes
wake up
lives
eats
visits
make
rises
have

Slide 30 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Are the following sencentes gramatically correct?

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nobody live in this house.
A
correct
B
incorrect

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Do Freda and Graham live in that house?
A
correct
B
incorrect

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

He doesn't write books.
A
correct
B
incorrect

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Does your wife speaks Dutch?
A
correct
B
incorrect

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Does he eat too many sweets?
A
correct
B
incorrect

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Everybody know my father.
A
correct
B
incorrect

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies