Present Simple

Present Simple
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Present Simple

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

When do you get up on school days?

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

What is your bedtime?

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

How often do you play sports a week?


A
I play sports every day.
B
I play sports once a week.
C
I play sports 3-4 times a week.
D
I never play sports.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple 
  • Wat is de Present Simple?

  • Wanneer gebruik je de Present Simple?

  • Hoe vorm je de Present Simple? 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present simple is:
Wat is de present simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
Wat is de regel van de present simple?
A
SHITY-regel
B
hele ww (bij I, you, we, they) hele ww + s (bij he, she, it)
C
Hele werkwoord
D
Werkwoord + -ed

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
Welke zin is present simple?
A
I am walking to school.
B
They walked to school.
C
We have walked to school.
D
He always walks to school.

Slide 8 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present Simple:
Kies een voorbeeld van de present simple.
A
He travels to work four times a week.
B
He travelled to work four times a week.
C
He is travelling to work.
D
He has travelled to work.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
Welke zin is present simple?
A
Lucy doesn't live in London.
B
Lucy didn't live in London.
C
Lucy isn't living in London.
D
Lucy hasn't lived in London.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Use 
Present Simple
I/you/we/they work
He/she/it works 
Vragen
Do I you/we/they work?
Does he/she/it work?
Ontkenning
I/you/we/they do not work
He/she/ it does not work

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je de Present Simple? 
I work
Do I work?
I don't work
You work
Do you work?
You don't work
He/She/It works
Does he/she/it work?
He/She/It doesn't work
We work
Do we work?
We don't work
You work
Do you work?
You don't work
They work
Do they work?
They don't work
Zo maak je de Present Simple

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

When to use?
Routines
I have breakfast every morning and I play football every week. 
Habits 
I always have a croissant for breakfast.
Permanent situations
Miss Ramaekers teaches English at our school.

Signal words: always, every, never, often, usually, sometimes, on Mondays, every day


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Exercises
Time to practice! 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
I usually ... (go) to school.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
They .. (visit) us often.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
Tom ... (work) every day.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
She never ... (help) me with that!

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
They ... (not work) for us.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
She ... ( not wash) the dishes every evening.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
... he ... (draw) well?

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
... you ... (watch) movies?

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Make a sentence with a habit (gewoonte) of yours

Slide 23 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the correct verbs in the following sentences. Use a negative when necessary.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mary often                           her brother.
She                             in Belgium.
Grace                           out to visit her friends.
Airplanes                           a lot of noise.
The sun                           in the east.
I                          at 7 in the morning.
Jack                           a lot of chocolate.
My train                           at 3 o'clock.
They                          a nice car.
leaves
goes
wake up
lives
eats
visits
make
rises
have

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Are the following sencentes gramatically correct?

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nobody live in this house.
A
correct
B
incorrect

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Do Freda and Graham live in that house?
A
correct
B
incorrect

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

He doesn't write books.
A
correct
B
incorrect

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Does your wife speaks Dutch?
A
correct
B
incorrect

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Does he eat too many sweets?
A
correct
B
incorrect

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Everybody know my father.
A
correct
B
incorrect

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies