Materialen Herhaling - Havo

MET 06 Gietijzer en gieten
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaterialenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

MET 06 Gietijzer en gieten

Slide 1 - Tekstslide

Vier bekende warmtebehandelingen van metalen zijn:
A
gloeien,  harden, veredelen, carboneren
B
harden, legeren, carboneren, veredelen
C
harden, gloeien, legeren, veredelen
D
harden, smeden, veredelen, gloeien

Slide 2 - Quizvraag

Een gelaste constructie wordt vaak gegloeid.
Wat is het doel hiervan?
A
de buitenste laag harder en slijtvaster maken
B
de hardheid in z’n geheel verhogen
C
de materiaalspanningen verminderen en egaal maken
D
de sterkte verhogen

Slide 3 - Quizvraag

Vergelijk staal met gietijzer.
Een goede indicatie voor het percentage koolstof in staal en gietijzer is:

              In staal                     In gietijzer
A
meer dan 1,5%  en 2,5 tot 4%
B
2,5 tot 4% en minder dan 1,5%
C
maximaal  1,5%  en 2,5 tot 4%
D
2,5 tot 4% meer dan 1,5%

Slide 4 - Quizvraag

Welke voordelen hebben koudgewalste profielen?
A
goed lasbaar, grotere rek en hogere sterkte
B
grotere rek, hogere sterkte en mooier oppervlak
C
mooier oppervlak, grotere rek en hoge maatnauwkeurigheid
D
hogere sterkte, mooier oppervlak en hoge maatnauwkeurigheid

Slide 5 - Quizvraag

Brons bestaat uit:
A
Koper en aluminium
B
Aluminium en magnesium
C
Koper en tin
D
Tin en silicium

Slide 6 - Quizvraag

Dikker stafmateriaal wordt na het warmwalsen vaak éénmaal koudgetrokken.
Wat is hiervan het doel?
A
Omdat de klant dat wenst
B
Om  een betere maat- vorm- en oppervlaktekwaliteit te krijgen
C
Om een mooier uiterlijk te krijgen
D
Om het productieproces te versnellen

Slide 7 - Quizvraag

Bij het zandgieten wordt gietzand voor de vorm gebruikt.
Dit bestaat niet voor 100% uit zand.

Welke producten kunnen er nog meer in zitten?
A
Cement en kunsthars
B
Klei en kunsthars
C
Klei en rubber
D
​Leem en water

Slide 8 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van een kleine hardheid?
A
Als het indruklichaam een grote indrukking geeft
B
Als het indruklichaam een kleine indrukking geeft
C
Als het oppervlak van de indrukking klein is
D
Als het oppervlak van de indrukking groot is

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het meest bepalend voor de eigenschappen van gietijzer?
A
de kleur van het breukvlak
B
de vorm waarin de koolstof voorkomt
C
het percentage koolstof
D
het percentage legeringselementen

Slide 10 - Quizvraag

Smeedbaar gietijzer komt aan deze naam omdat het:
A
smeedbaar is
B
na het gieten in de eindvorm gesmeed moet worden
C
eigenschappen heeft die de mechanische eigenschappen van staal benaderen
D
ontstaat na een gloeiproces

Slide 11 - Quizvraag

De meest gunstige aanwezigheidsvorm van koolstof in het gietijzer is in de vorm van:
A
cementiet
B
bolletjes
C
lamellen
D
vlokken

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het gevolg van het koud draadtrekken door een treksteen?
A
De maat en vorm van de draad worden onnauwkeurig
B
Het materiaal wordt taaier en ruwer
C
Het  materiaal wordt verstevigd en maatnauwkeurig
D
het oppervlak wordt ruw en nauwkeurig

Slide 13 - Quizvraag

Precisiegieten pas je speciaal toe voor producten:
A
Waarvoor mechanische bewerkingen moeilijk zijn toe te passen
B
Die gemaakt zijn van gemakkelijk te bewerken materiaal
C
Die door hun vorm alleen met deze methode te produceren zijn
D
Die in kleine aantallen worden gemaakt

Slide 14 - Quizvraag

Volgens welk proces worden aluminium buis en profiel gemaakt?
A
Extruderen
B
Centrifugaalgieten
C
Koudtrekken
D
Walsen

Slide 15 - Quizvraag


Bij het zandgieten wordt gietzand voor de vorm gebruikt.
Dit bestaat niet voor 100% uit zand.
Welke producten kunnen er nog meer in zitten?
A
Cement en kunsthars
B
Klei en kunsthars
C
Klei en rubber
D
​Leem en water

Slide 16 - Quizvraag

Zuiver aluminium heeft bepaalde gunstige eigenschappen.
Wat hoort niet in het rijtje thuis?
A
gemakkelijk om te vormen
B
hoge treksterkte
C
lage dichtheid
D
smaakloos en reukloos

Slide 17 - Quizvraag

Waardoor worden betere mechanische eigenschappen bij niet-veredelbare kneedlegeringen verkregen?
A
door koud omvormen en ontlaten
B
door veredelen en mengkristalharden
C
door verstevigen en mengkristalharden
D
door precipitaatharden en verstevigen

Slide 18 - Quizvraag

Welk element zorgt bij een aluminiumlegering voor de betere gietbaarheid?
A
Cu (koper)
B
Mg (magnesium)
C
Si (silicium)
D
Zn (zink)

Slide 19 - Quizvraag

De sterkte van een aluminium gietlegering wordt bepaald door de samenstelling en de gietmethode.

Met welke methode krijgt het de maximale sterkte?
A
met coquille-gieten
B
met precisie-gieten
C
met spuitgieten
D
met zandgieten

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de functie van lood in gietbrons?
A
het verbetert de gietbaarheid
B
het verbetert de omvormbaarheid
C
het verbetert de verspaanbaarheid
D
het zorgt voor een smerende werking

Slide 21 - Quizvraag

Een gangbare naam voor een koper-tinlegering is:
A
kopersulfaat
B
brons
C
messing
D
cuprobrons

Slide 22 - Quizvraag

Welk legerings-element bepaalt de hardheid van brons?
A
aluminium
B
lood
C
tin
D
zink

Slide 23 - Quizvraag

Een gangbare naam voor een koper-zinklegering is:
A
messing
B
brons
C
cupronikkel
D
tombak

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de functie van lood in messing?
A
het zorgt voor een betere verspaanbaarheid
B
het zorgt voor een smerende werking
C
het zorgt voor een betere gietbaarheid
D
het zorgt voor een betere koudvervorming

Slide 25 - Quizvraag

Hoofdstuk 3

Slide 26 - Tekstslide

Welk materiaal is het meest geschikt voor de splitpen?
A
Messing
B
brons
C
verenstaal
D
zuiver ijzer

Slide 27 - Quizvraag

Welk materiaal is het meest geschikt voor de lagerbus?
A
Aluminium-koperlegering
B
Messing
C
Brons
D
Titanium

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het meest geschikte materiaal voor de drijfstang?
A
gelegeerd aluminium
B
constructiestaal
C
gesmeed machinestaal
D
messing

Slide 29 - Quizvraag

Waarom gebruikt men bij het superplastisch omvormen slechts één matrijshelft?
A
er worden alleen eenvoudige producten mee gemaakt
B
het omvormen vindt plaats onder gasdruk
C
het omvormen vindt plaats onder oliedruk
D
het omvormen vindt plaats met constante snelheid

Slide 30 - Quizvraag