Zaterdag 17 februari 2024 - Persoonsvorm tt en Zwakke werkwoorden vt

Welkom
Fijn dat je er weer bent!
Wat gaan we doen?
13.00-13.30 Werkwoordspelling: persoonsvorm tt en vt
13.30-14.00 Bewaren van spullen en huiswerkopdracht
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom
Fijn dat je er weer bent!
Wat gaan we doen?
13.00-13.30 Werkwoordspelling: persoonsvorm tt en vt
13.30-14.00 Bewaren van spullen en huiswerkopdracht

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Tegenwoordige tijd (tt)
  • Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spellen.
Verleden tijd (vt)
  • Je weet wat zwakke en sterke werkwoorden zijn.
  • Je kunt de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd spellen.

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordspelling: pv tt

Slide 3 - Tekstslide

De pvtt (herhaling)
  • pv = persoonsvorm = de vervoegde vorm van het werkwoord: hoort bij het onderwerp
  • tt = tegenwoordige tijd = nu

Voorbeeld: ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen, jullie lopen, zij lopen. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat doe jij als eerste om de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed te spellen?
A
't kofschip gebruiken
B
de ik-vorm maken
C
het woord langer maken
D
zo kort mogelijk schrijven

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Video

De pvtt goed spellen
Eerst de ik-vorm maken



Dan de vervoeging


laat -en weg
gooien - gooi
Let op! Soms ietsje veranderen:
laden - laad, boffen - bof
beloven - beloof, reizen - reis

Slide 7 - Tekstslide

Trucje: vervang met smurfen
IkIk 
Ik smurf/Ik vind

Smurf jij?/Vind jij?
Smurf je?/Vind je?
Smurft je vader?/Vindt je vader?

Jij smurft/Jij vindt
Hij smurft/Hij vindt

Slide 8 - Tekstslide

Even oefenen!
Tijdens de pubquiz ... (beantwoorden) je alle vragen.
A
beantwoord
B
beantwoordt
C
beantwoort

Slide 9 - Quizvraag

Hopelijk ... (gebeuren) dat nooit meer!
A
gebeurd
B
gebeurdt
C
gebeurt

Slide 10 - Quizvraag

... (vinden) je beste vriend dat ook een goed idee?
A
Vind
B
Vindt
C
Vint

Slide 11 - Quizvraag

Evaluatie: pvtt spellen

Slide 12 - Tekstslide

En nu: pv verleden tijd

Slide 13 - Tekstslide

Welke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd (loop - liep)?
A
Sterke werkwoorden
B
Zwakke werkwoorden

Slide 14 - Quizvraag

Verleden tijd
2 manieren:
- klankverandering bij klankveranderende werkwoorden 
(sterke werkwoorden) loop - liep 
- ik-vorm + de(n) of te(n) bij klankvaste werkwoorden
(zwakke werkwoorden) werk - werkte
Hulpmiddel: 't ex-kofschip/'t ex-fokschaap

Slide 15 - Tekstslide

Leg uit: hoe gebruik je
't ex-kofschip/'t ex-fokschaap?

Slide 16 - Open vraag

Pv verleden tijd: zwakke werkwoorden
Meestal kun je wel horen of je in de verleden tijd de(n) of te(n) moet gebruiken. Lukt dat niet..? 

Gebruik dan: ' T EX-KOFSCHIP
Regel:
Kijk naar de laatste letter van de stam (werkwoord min -en).
Als dat een x, t, k, f, s, ch of p is, schrijf je -te(n). Zo niet, -de(n) 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Voorbeelden pvvt
Werken - stam: werk - ik werk, ik werkte

Soms krijg je dubbel -d of dubbel -t
Beantwoorden - stam: beantwoord - ik beantwoord, ik beantwoordde
Berichten - stam: bericht - ik bericht, ik berichtte

Soms is de ik-vorm anders dan de stam
Blaffen - stam: blaff - ik blaf, ik blafte
Veinzen - stam: veinz - ik veins, ik veinsde

Slide 19 - Tekstslide

Even oefenen.
Alle leerlingen ... (lachen) hard.
A
lachden
B
lachdden
C
lachten
D
lachtten

Slide 20 - Quizvraag

Ik ... (verwachten) nog een brief.
A
verwachte
B
verwachtte

Slide 21 - Quizvraag

Zij ... (surfen) over de golven.
A
surfden
B
surfdden
C
surften
D
surftten

Slide 22 - Quizvraag

... (erven) jij veel geld van je oudtante?
A
Erfde
B
Erfte
C
Ervde
D
Ervte

Slide 23 - Quizvraag

Huiswerk werkwoordspelling
Nieuw Nederlands hoofdstuk 7 Spelling
§ 7 Pvtt
  • Filmpje
  • Opdracht 3, 5
§ 8 Pvvt
  • filmpje
  • Opdracht 2, 4, 5

Slide 24 - Tekstslide

Evaluatie en vooruitblik

Slide 25 - Tekstslide

Thema B Bewaren
Waarom bewaren we 
spullen/dingen?

Slide 26 - Tekstslide

Waarom bewaren we
spullen/dingen?

Slide 27 - Woordweb

Lees voor jezelf het gedicht Bewaren (blz 144)

Geef antwoord op deze vragen: 

1. Welke dingen worden in het        gedicht genoemd?

2. Schrijf in een paar zinnen op waar het gedicht over gaat. 

3. Schrijf 3 dingen op die je zelf wil bewaren tot je oud bent, en waarom.

Slide 28 - Tekstslide

Presenteren
In een presentatie vertel je iets aan het publiek over een bepaald onderwerp.

Zoek naar informatie 
Bedenk wat je wel en wat je niet wilt vertellen.



Slide 29 - Tekstslide

Voorbereiding:

1. Kies je een onderwerp
2. Maak je een woordweb - schrijf steekwoorden op over je onderwerp, waar je over wil vertellen - dit noemen we deelonderwerpen
3. Werk de deelonderwerpen uit - maak een spiekbriefje
4. Bedenk een begin en een einde van je presentatie.
5. Oefen je presentatie hardop.

Slide 30 - Tekstslide

Jij gaat een presentatie houden 

Slide 31 - Tekstslide

Waarover ga jij presenteren?

1. Je zoekt een oud voorwerp (in je kamer of ergens thuis) waar je meer over zou willen weten.
2. Zoek naar informatie over dit voorwerp.
3. Bereid je presentatie voor - zoals we net hebben besproken.
4. Maak een powerpoint met je informatie/plaatjes/enz.
5. Oefen je presentie. 
6. je presentatie duurt niet langer dan 5 minuten.

Slide 32 - Tekstslide

Wanneer ga je presenteren:

Tijdens een online les
op 2 maart of op 9 maart 

Voor je presentatie deel je je scherm en kijken wij mee.


Slide 33 - Tekstslide

Heeft iemand een vraag
over de presentatie-opdracht?

Slide 34 - Woordweb

Volgende week:
  • Zaterdag 24 februari -> les op school! 
  • Huiswerk werkwoordspelling in online leeromgeving
  • Info over presentatie in de e-mail

Slide 35 - Tekstslide