Les 9 - 2HN - Woensdag 27 sep.

Les 8 - 2HN
Formuleren - Cursus 6
Grammatica - Cursus 5


DOME
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 8 - 2HN
Formuleren - Cursus 6
Grammatica - Cursus 5


DOME

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Planning
1. Huiswerkcontrole
2. Nieuws
3. Herhaling vorige lessen
4. Nieuwe lesstof
5. Zelfstandig werken
6. Afsluiting & huiswerk

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerkcontrole
Strafbladen inleveren

Slide 4 - Tekstslide

NIEUWS VAN DE DAG


https://jeugdjournaal.nl

Slide 5 - Tekstslide

Ik ben het ... met de stelling van de dag.
A
Eens
B
Oneens

Slide 6 - Quizvraag

Wat weet je nog van de vorige lessen?

Slide 7 - Open vraag

Cursus 6 - Formuleren
Hoe maak je een kloppende zin, in welke volgorde en met welke woorden?

Slide 8 - Tekstslide

§2 - Verwijswoorden (1)
-Zorgt voor woordvariatie (§4)
Klas 2HN zit in de les. Klas 2HN schrijft alles op. Klas 2HN ...
Klas 2HN zit in de les, zij schrijven alles op. 

Welke gebruik ik op welk moment?
-Zelfstandig naamwoord (die, dit, dat, deze) §3
>Bezittelijk voornaamwoord, persoonlijk voornaamwoord

Slide 9 - Tekstslide

§2 - Verwijswoorden (1)
Zelfstandig naamwoord
Verwijswoord
(PV)
Verwijswoord
(BN)
Bijvoorbeeld
Enkelvoud
Mannelijk
Hij, hem
Zijn
Hij gaat elke ochtend weg met de fiets, heb je hem weleens gezien? Zijn fiets is geel.
Enkelvoud
Vrouwelijk
Zij, ze
Haar
Zij is een erg bijzonder meisje- ze heeft niemand nodig. Haar gedachten houden d'r bezig.
Enkelvoud
onzijdig
Het
Zijn
Het bestuur wil zijn besluit direct bekendmaken, nadat het heeft overlegd met andere betrokkenen.
Meervoud
(Bij personen)
Zij, ze, hen
Hun
Zij zijn altijd bezig met sporten, ze doen echt niets liever, heb je hen gezien? Hun sporttassen staan al klaar.
Meervoud
(Dieren en dingen)
Ze
Hun
Eekhoorntjes wonen in een boom, ze klimmen op takken. Hun nootjes verstoppen ze.

Slide 10 - Tekstslide

PV & BN
Persoonlijk voornaamwoord - Iets of iemand (ow of verwijzing)
Ik, Hij, zij, wij, jullie

Bezittelijk voornaamwoord - Gaat over bezit(zelfstandig naamwoord)
Mijn, zijn, hun, onze

Slide 11 - Tekstslide

Herhaling jaar 1 - Verwijswoorden
Z.N.
Verwijswoord
Voorbeeld
Enkelvoud, m/v (De)
Deze, die
De kast > Deze kast (dichtbij), die kast (ver)
Onzijdig (Het)
Dit, dat
Het boek > Dit boek (dichtbij) , dat boek (ver)
Meervoud
Deze, die
De stiften >Deze stiften (dichtbij), die stift (ver)
Personen
Met wie 
De klasgenoot
>Dat is de klasgenoot met wie ik mijn 
werkstuk maak.
Dier of ding
Waar of waarmee
De olifant >Dat is de olifant waarmee ik op de foto ben geweest tijdens de safari.
Het schrift >Dat is het schrift waar mijn aantekeningen in staan.
§3  - Verwijs-woorden (2)

Slide 12 - Tekstslide

§4 - Variatie in woordgebruik
-Voorkomt saaie tekst
-Synoniemen
>Woordgroepen

-Verwijswoorden (§2+§3)

Slide 13 - Tekstslide

Cursus 5 - Grammatica
Woordsoorten- welke groepen woorden kennen wij en waarvoor gebruik je deze?

Slide 14 - Tekstslide

§1 - Herhaling leerjaar 1
-Wat wist je nog?
>Hoe goed kon je dit nog toepassen?

Wordt dit schooljaar nog gehanteerd

Slide 15 - Tekstslide

§5 - Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
§3 - formuleren

Slide 16 - Tekstslide

§3- Voegwoorden herkennen
-Verbintenis woorden of zinnen
1. Twee woorden>Appels of peren
2. Twee woordgroepen > De blije winnaar en teleurgestelde verliezer.
3. Zinnen > Ik ga altijd lopend naar school, want dat is gezond.
Functioneel - Tijd, reden, uitzondering, vergelijking, doel, keuze, aanvulling, voorwaarde
>Specifieke woorden
-Kommagebruik

Slide 17 - Tekstslide

Lesopdracht
1. Je krijgt een werkblad
>In random groepjes van 3
2. Knip de gekleurde vakjes uit
3. Plak ze bij de juiste zin
4. Knip deze uit
5. Plak ze in de tabel en schrijf op om welk voegwoord het gaat
timer
5:00

Slide 18 - Tekstslide

§7 - Aanwijzend voornaamwoord
Formuleren §3 - verwijswoorden (2)





Verschil - kan alleen staan. Verwijswoorden verwijzen terug. 
Z.N.
Verwijswoord
Voorbeeld
Enkelvoud, m/v (De)
Deze, die
De kast > Deze kast (dichtbij), die kast (ver)
Onzijdig (Het)
Dit, dat
Het boek > Dit boek (dichtbij) , dat boek (ver)
Meervoud
Deze, die
De stiften >Deze stiften (dichtbij), die stift (ver)

Slide 19 - Tekstslide

Wat hebben wij dus tot nu toe gehad?
Cursus 6 - Formuleren
§2 - Verwijswoorden (1)
§3 - Verwijswoorden (2)
§4 - Variatie in woordgebruik
Cursus 5 - Grammatica
§5 - Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
§3 - Voegwoorden herkennen
§7 - Aanwijzend voornaamwoord

Slide 20 - Tekstslide

Maken
Als je bent uitgevallen tijdens de huiswerk-controle, maak je ALTIJD nog wat je mist!

Cursus 5 - Grammatica
§3 - Voegwoorden herkennen
§7 - Aanwijzend voornaamwoord

Slide 21 - Tekstslide

Einde van de les

Huiswerk - Maak §3 - Voegwoorden herkennen 
& 7 aanwijzend voornaamwoord

uit cursus 5 grammatica

Slide 22 - Tekstslide