4.4 Kerk en staat

Tijdvak 4: Steden en staten
Paragraaf 4: Kerk en staat

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Tijdvak 4: Steden en staten
Paragraaf 4: Kerk en staat

Slide 1 - Tekstslide

Wisbordje


Teken de piramide van de standensamenleving. Zet de groepen op de juiste plek.

Slide 2 - Tekstslide

2 punten
Gebruik de bron
De bisschop van Utrecht en de graaf van Holland zijn in de dertiende eeuw verwikkeld in een machtsstrijd. Een historicus gebruikt deze tabel om de machtsstrijd te illustreren.
Beredeneer op welke manier hij informatie uit de tabel hiervoor kan gebruiken.

Examenoefening 2

Slide 3 - Tekstslide

Antwoord opgave 2

Slide 4 - Tekstslide

Wisbordje
Wat was het grote voordeel van het drieslagstelsel ten opzichte van het tweeslagstelsel?

A) Meer grond braak per jaar dus meer opbrengst.
B) 2/3 van de grond in cultuur in plaats van 1/2. Dus minder opbrengst.
C) Drie keer zoveel landbouwopbrengst.
D) Minder grond braak per jaar dus meer landbouwopbrengst.

Slide 5 - Tekstslide

Wisbordje
Wat was het grote voordeel van het drieslagstelsel ten opzichte van het tweeslagstelsel?

A) Meer grond braak per jaar dus meer opbrengst.
B) 2/3 van de grond in cultuur in plaats van 1/2. Dus minder opbrengst.
C) Drie keer zoveel landbouwopbrengst.
D) Minder grond braak per jaar dus meer landbouwopbrengst.

Slide 6 - Tekstslide

Even kort het vorige hoofdstuk herhalen / ophalen

Slide 7 - Tekstslide

Wisbordje
Kenmerkende aspecten: Herhaling vorige hoofdstuk

  1. Het ...?.... en de ...?.....van de islam
  2. De ....?..... in West-Europa van de agrarisch-...?.... cultuur door een ....?..... cultuur, georganiseerd via ....?......
  3. Het ontstaan van .....?..... in het bestuur.
  4. De ....?.... van het .....?..... in geheel Europa

Slide 8 - Tekstslide

Kenmerkende aspecten
  1. Het ontstaan en de verspreiding van de islam
  2.  De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
  3. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
  4. De verspreiding van het christendom in geheel Europa.

Slide 9 - Tekstslide

Wisbordje: Herhalen
De onderzoeksvraag is: Hoe succesvol was Karel de Grote?
Is dit dan een betrouwbare bron? Leg je antwoord aan de hand van 2 onderdelen van het vaardighedenboekje.


Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld van een goed antwoord

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden is dit geen betrouwbare bron omdat de maker van de bron is een vriend van Karel de Grote. De maker zal daarom geen negatieve dingen schrijven over Karel en heeft een gekleurde blik op de gebeurtenis. De bedoeling van de maker is om de lezer een positief beeld te geven van Karel de Grote, dus manipuleren. Ik concludeer op basis van deze twee argumenten de bron als niet betrouwbaar.


Slide 11 - Tekstslide

Vragen die je kunt beantwoorden aan het einde van de les:
  • Wat is de rol van het bisschoppen in het feodale stelsel?
  • Wat is de Investituurstrijd?

LET OP: Wordt niet echt getoetst zoals paragraaf 1 en 2. Onthoud alleen deze vragen hierboven
In deze les:
  Kenmerkend aspect:
 Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.

Slide 12 - Tekstslide

Standplaatsgebondenheid
Historische vaardigheid

Slide 13 - Tekstslide

Het versnipperde rijk
  • Oorzaak = erven van land en verdelen over meerdere zonen.
  • Waar ligt dan de daadwerkelijke macht?
  • Wie ben je trouw?

Slide 14 - Tekstslide

De rol van bisschoppen
  • Mochten geen kinderen krijgen.
  • Bestuurlijke macht (als leenman/leenheer)
  • Geestelijke macht (als bisschop)

Dus : Rijke families zorgden ervoor dat familieleden bisschop werden of andere hoge functies binnen de kerk kregen.

Slide 15 - Tekstslide

Wereldlijke en geestelijke macht?
  • Bisschoppen hebben veel contact met niet-geestelijken en hun levenswijze.
    --> Bisschoppen houden zich niet altijd netjes aan de normen van de kerk.
  • Conflict ontstaat tussen de keizer en de paus. Wie mag nu de bisschoppen benoemen? (Investituurstrijd)
Het conflict draaide om het benoemingsrecht van hoge geestelijken, die naast kerkelijke ook wereldlijke macht uitoefenden

Slide 16 - Tekstslide

Tweezwaardenleer: geestelijke macht aan de paus en wereldlijke macht aan de keizer





 Tweezwaardenleer = Christus geeft twee zwaarden: geestelijke macht aan de paus en wereldlijke macht) aan de keizer

Slide 17 - Tekstslide







Wie heeft de hoogste macht?
Wie mag de bisschop benoemen, paus of keizer?







 Keizer Hendrik IV                                                         Paus Gregorius VII  

Slide 18 - Tekstslide


Kun je nu uitleggen wat de Investituurstrijd is?

(Pagina 42 in je boek)

Slide 19 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Wat: vandaag gaan we kijken hoe een paus en keizer reageerden op de Investituurstrijd.
Hoe: we kijken hoe keizer Hendrik IV en paus Gregorius VII reageerden op de belangrijkste gebeurtenissen tussen de 4de eeuw en 1122.
Waarom: Oefenen met standplaatsgebondenheid. Je leert begrijpen waarom mensen in die tijd op een bepaalde manier reageerden.


                         

Slide 20 - Tekstslide

Wat moet je precies doen?
  1. Gebruik het werkblad. Lees alle gebeurtenissen door.
  2. Vraag jezelf af hoe de hoofdpersonen, paus Gregorius VII en koning Hendrik IV, op elke gebeurtenis gereageerd zouden hebben. Heel erg blij is +5, neutraal is 0 en niet blij is -5, maar alles er tussenin is ook mogelijk;
  3. Zet een punt of een kruisje in de grafiek. Neem voor paus Gregorius VII blauw en voor de Duitse koning Hendrik IV rood;
  4. Als je alle jaartallen hebt gehad, verbind je de punten met elkaar. Zo krijg je een blauwe levensgrafiek van de geestelijke macht en een rode levensgrafiek van de wereldlijke macht

   Klaar? Maak de examenopgaven van H3/4 of begin met het maken van een samenvatting.

Aan de slag: Levenslijn

Slide 21 - Tekstslide

Nabespreken
Bespreken in tweetallen het volgende:

-Hoe heb je het aangepakt?
- Waarom heb je het zo gedaan?
- Welke jaartallen / gebeurtenissen vielen op?

Wat heb je geleerd van deze opdracht?

Slide 22 - Tekstslide