QUIZ-vragen ONH module 10 financiën
1 / 12
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Welke volgorde is juist?
A
Offerte, voorcalculatie, nacalculatie, vacature
B
factuur, voorcalculatie, nacalculatie, offerte
C
Voorcalculatie, offerte, nacalculatie, factuur
D
Offerte, voorcalculatie, factuur, nacalculatie
Slide 2 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Noem voorbeelden van variabele kosten
Slide 3 - Woordweb
Kleding, tassen, kapper, cadeautjes, make-up, sieraden, eten, snacks, uitjes, boeken, spellen, gadgets, bloemen, alcohol, boodschappen etc.
Makkelijker om iets te veranderen aan variabel dan aan vaste lasten. Als SW-er kun je met je cliënt kijken naar waar iemand op kan bezuinigen. Het makkelijkst is dat op de variabele kosten.
Je maakt op de set een lamp kapot van iemands anders. Welke verzekering vergoed de schade?
A
Inboedelverzekering
B
Zorgverzekering
C
Apparatuurverzekering
D
Aansprakelijkheidsverzekering
Slide 4 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Onder welke kosten valt een abonnement van de sportschool?
A
Vaste lasten
B
Ongeplande lasten
C
Onvoorziene uitgaven
D
Variabele lasten
Slide 5 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat zijn de eenmalige kosten als je je inschrijft bij de Kamer van Koophandel
A
35 euro
B
75 euro
C
niks
D
120 euro
Slide 6 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Waar vraag je een toeslag aan?
A
DigiD
B
Gemeente
C
Belastingdienst
D
DUO
Slide 7 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Op welke manier wordt iemands telefoonrekening meestal betaald?
A
Met een creditcard
B
Automatische overschrijving
C
Via een incasso
D
Contant
Slide 8 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat zijn de belangrijkste fiscale verplichtingen voor een bedrijf?
A
Administratie bijhouden
B
Je boekhouding 7 jaar bewaren
C
BTW aangifte doen
D
Een BTW nummer hebben
Slide 9 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Een cliënt wil jouw foto plaatsen op Social media, wat kan je doen?
A
Zeggen dat het niet verstandig is
B
Cliënt moet zelf weten wat hij plaatst
C
Akkoord geven op het gebruik en credits afspreken
D
De cliënt helpen met de tekst
Slide 10 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is een inventaris?
A
Alle bezittingen van je bedrijf
B
Dat is iemand die je boekhouding
C
Daar moet je naartoe als je een huis koopt
D
Dat is je geld op je rekening
Slide 11 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
En? In hoeverre ken je al deze termen en begrippen?
Slide 12 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
