Vrije marktprincipe: op basis van vraag & aanbod (beste voor groei van de welvaart!)
Slide 11 - Tekstslide
Nationalisme
Volkeren hebben recht op eigen staat (natiestaat)
Verbonden door taal, geschiedenis, cultuur 🡪 moeten volgens nationalisten daarom verenigd zijn in onafhankelijke staat.
Congres Wenen hield geen rekening met nationale gevoelens 🡪 leidde tot frustratie bij o.a. Duitsland en Italië.
Slide 12 - Tekstslide
Conservatisme
Vrijheid & gelijkheid = gevaarlijk (verwijzen naar Franse Revolutie).
Leiding: kerk, adel, monarchie & leger.
Slide 13 - Tekstslide
Geef nu antwoord op de onderstaande vragen. Nummer ze in je antwoord: 1. Noem vier uitgangspunten van het liberalisme. 2. Leg uit wat het 'kernidee' van het nationalisme was. 3. Welke standen / klassen zullen waarschijnlijk conservatief zijn?
Slide 14 - Open vraag
Nieuwe natiestaten en agressief nationalisme
Opnieuw opstanden tegen machthebbers
1848: opstand Parijs 🡪 FA uiteindelijk een republiek
NL: 1830: België onafhankelijk (1848: Thorbecke (liberaal) stelt nieuwe grondwet op: macht Willem II beperkt)
1859 – 1870: Italiaanse eenwording
Bismarck (conservatieve kanselier): Maakt handig gebruik van het nationalisme. D.m.v. oorlogen weet hij Duitsland te verenigen o.l.v. Pruisen (1871: Duitse Keizerrijk).
Slide 15 - Tekstslide
In je TB op blz. 100 staat dat 'aan het eind van de 19e eeuw groeide in heel Europa een nieuw, agressief nationalisme, dat het eigen volk verheerlijkte en andere volken als minderwaardig beschouwde'. Zoek op internet het begrip 'Hermannsdenkmal' op en leg uit waarom dit gezien kan worden als een voorbeeld van agressief nationalisme.
Slide 16 - Open vraag
Socialisme
Arbeiders
Gelijkheid
Bestreden verschillen in macht en inkomen
2e helft 19e eeuw: massabeweging (industriële arbeidersklasse)
SPD (Sozialdemokratische Partei Deutschlands): Karl Marx
Bekijk nu eerst het filmpje van Karl Marx. Daarna volgen een aantal vragen.
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Video
Zijn de volgende uitspraken volgens Karl Marx waar of niet waar?
De arbeider werkt mee aan zijn eigen ondergang.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 19 - Quizvraag
Meerwaarde is de waarde die loonarbeid toevoegt aan de productie, boven de waarde die als loon wordt uitgekeerd. Dit is volgens Marx de verklaring voor het verschijnsel 'winst'.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 20 - Quizvraag
Marx schreef onder andere 'Het Kapitaal' en 'Beginselen van het communisme'
A
Waar
B
Niet waar
Slide 21 - Quizvraag
Volgens Marx kunnen de arbeiders het alleen beter krijgen wanneer ze een wereldwijde revolutie ontketenen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 22 - Quizvraag
Socialisme
Proletariaat moet macht grijpen: kapitalisme afschaffen - bedrijven eigendom van staat
Gevolgen: productie voor behoeften mens i.p.v. winst - internationale arbeiderssolidariteit
Verbonden met alle arbeiders ter wereld: samen kapitalisme bestrijden
Anti-nationalisme: arbeiders geen bezit, dus ook geen vaderland
Slide 23 - Tekstslide
Socialisme
Ontstaat vanaf 1900 een gematigde socialistische groep (reformisten): Lot arbeiders kan wél binnen bestaande maatschappij verbeteren
Open de Classroom. Hier is een nieuwe opdracht aangemaakt met een opdrachtenblad behorend bij paragraaf 8.2
Je krijgt van mij een personage toegewezen. Bepaal in het opdrachtenblad of deze persoon liberaal, nationalistisch of socialistisch is.
Op de tweede bladzijde van de opdracht staan 28 begrippen / personen / gebeurtenissen. Vul in elk vakje in of het begrip / persoon / gebeurtenis bij het liberalisme, nationalisme of socialisme hoort. Doe dit door een ‘L’, ‘N’ of ‘S’ per vakje te noteren. Lever in via de Classroom.