GL - chapitre 6 - 20 mei 2021 (2)

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui? 

• expliquer le verbe 'faire'
• écouter une chanson
• faire les exercices

le verbe 

faire

Lesdoelen: aan het einde van de les...

1. herken ik het werkwoord faire in een Franse zin.
2. kan ik in het Frans vertellen welke sport iemand beoefent.

Faire

• Het werkwoord faire wordt vaak gebruikt om een activiteit aan te geven! 

par exemple:

• faire du cheval = ?
• faire du shopping = ?
• faire du foot = ?

Faire- schrijf dit op in jouw schrift!

faire	doen/maken
je fais	ik doe/maak
tu fais	jij doet/maakt
il/elle/on fait	hij/zij/men doet/maakt
nous faisons	wij doen/maken
vous faites	jullie/u doen/maken
ils/elles font	zij doen/maken

FAIRE : Combineer blauw met rood

wij doen

zij doet

jij doet

ik doe

jullie doen

zij doen

nous faisons

je fais

ils font

tu fais

elle fait

vous faites

Vous (faire) du sport

1. faisez
2. fallez
3. faites
4. fêtes

nous (faire) du cheval

1. fairons
2. faisons
3. faxons
4. fallons

Je (faire) du foot.

1. fais
2. vais
3. fait
4. vas

Faire du sport = sporten

Om te vertellen in het Frans  welk sport jij beoefent

 gebruik jij een vorm van 

FAIRE  +

DU / DE LA / DE L' 

je fais de la natation = ik zwem

tu fais du foot = jij voetbalt

...etc  

je fais du / de la /de l' 

du met mannelijke sportnamen

 

de la met vrouwelijke sportnamen

de l'   als de sportnaam met een klinker / stomme h begint

Je fais ......foot

1. de la
2. du
3. de l'

Tu fais.....natation

1. du
2. de l'
3. de la

Claudine fait .....équitation

1. de la
2. de l'
3. du

Vous .....du tennis

1. fais
2. faitez
3. faisez
4. faites

Odette et sa soeur ..... de la gym.

1. fait
2. font
3. faites
4. faisons

Faire 

être       avoir        aller       faire

ils sont   ils ont    ils vont     ils font

Oh là là !!!

Hoe kun jij alles onthouden ?

être

het werkwoord met 

3 x s s s

Je suis

Nous sommes 

Ils / elles sont

avoir 

het rijtje begint

altijd

met een klinker 

J'ai, tu as, il a

nous avons, vous avez, 

ils/elles ont

aller

het werkwoord met de

V

je vais, tu vas, il va

nous allons, vous allez

ils vont 

faire

het werkwoord met 

F

fais, fais, fait,

faisons, faites, 

font

vertaal in het Frans : ik zwem

Vertaal : zij [ vrouw] voetballen

Vertaal : Victor tennist

Vertaal : wij fietsen

A/ Elle fait quoi ?

Bedenk zelf de Franse zin...

Et toi, tu fais quel sport ?

Schrijf in het Frans welk sport jij beoefent...

Leerdoelen behaald? Aan het einde van de les:
- herken ik het werkwoord faire in een Franse zin.
- kan ik in het Frans vertellen welke sport iemand beoefent.

Oui

Non