14.3 Zenuwstelsel dl1

H14 Reageren
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

H14 Reageren

Slide 1 - Tekstslide

Deze les:
- Afronden 14.2
- 14.3 Zenuwstelsel dl1: leerdoelen 7 en 8
- Opdrachten


Slide 2 - Tekstslide

Zintuigcellen
Adequate prikkel:
Cellen op het netvlies zijn gespecialiseerd in het registreren van licht.
Deze cellen zullen dus niet reageren op bijv. geluid of warmte.

Drempelwaarde: 
Er moet voldoende licht op de zintuigcel vallen om een reactie te krijgen. Alles-of-niets principe.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Een proefpersoon kijkt enige tijd naar een rood vierkant tegen een witte achtergrond. Hierna kijkt hij naar alleen een wit oppervlak en neemt een groen-blauw vierkant tegen een witte achtergrond waar.
Welke verklaring voor het optreden van dit effect is juist?
A
de kegeltjes voor rood licht zijn vermoeid en werken niet meer
B
de kegeltjes voor groen en blauw licht zijn minder snel vermoeid dan die voor rood licht
C
alle kegeltjes zijn vermoeid en de proefpersoon gaat meer met de staafjes kijken
D
de staafjes zijn vermoeid doordat een deel van het staafjesrood is omgezet

Slide 5 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met de drempelwaarde?

Slide 6 - Open vraag

Wat is een adequate prikkel?
Leg uit en noem 2 zintuigen met de bijbehorende adequate prikkel.

Slide 7 - Open vraag

Als je geen kleine lettertjes meer kunt lezen, ben je.....
A
bijziend
B
slechtziend
C
verziend

Slide 8 - Quizvraag

Hiernaast zie je het oog van iemand die
A
bijziend is.
B
verziend is.
C
blind is.
D
oudziend is.

Slide 9 - Quizvraag

Gele vlek
Blinde vlek
Netvlies
Vaatvlies
Pupil
Iris
Hoornvlies
Harde oogvlies
Lens
Glasachtig lichaam
Kringspieren
Oogzenuw
Voorste oogkamer

Slide 10 - Sleepvraag

Leerdoelen 14.3
7. Je legt het verschil uit tussen het animale en het autonome zenuwstelsel
8. Je beschrijft de bouw en werking van de onderdelen van het centrale en perifere zenuwstelsel. 
9. Je legt uit hoe een regelkring met zintuigen, zenuwen en spieren helpt bij het uitvoeren van bewegingen. 

Slide 11 - Tekstslide

Twee mogelijke indelingen van het zenuwstelsel

Slide 12 - Tekstslide

Indeling zenuwstelsel o.b.v. aansturing

Slide 13 - Tekstslide

Animale zenuwstelsel
Bewuste aansturing van skeletspieren en het verwerken van informatie afkomstig van uitwendige zintuigen. 

De zenuwen lopen van uitwendige zintuigen (receptoren) via het centrale zenuwstelsel naar de uitvoerders (effectoren = spieren en klieren)


Slide 14 - Tekstslide

Autonome zenuwstelsel
Onbewuste aansturing van de activiteit van de inwendige organen. 

Het bestaat uit twee delen:
- Orthosympatisch deel (actie van je lichaam)
- Parasympatisch deel (rust en herstel)


Slide 15 - Tekstslide

De spieren die je gebruikt bij het praten
A
Animaal
B
Autonoom

Slide 16 - Quizvraag

De spieren in de huid die je kippenvel bezorgen
A
Animaal
B
Autonoom

Slide 17 - Quizvraag

De spieren die je gebruikt om te lopen
A
Animaal
B
Autonoom

Slide 18 - Quizvraag

De spieren die voor een pupilreflex zorgen
A
Animaal
B
Autonoom

Slide 19 - Quizvraag

Je hartspier
A
Animaal
B
Autonoom

Slide 20 - Quizvraag

De spieren voor de peristaltische beweging van je darm
A
Animaal
B
Autonoom

Slide 21 - Quizvraag

Autonoom zenuwstelsel


Bestaat uit twee delen:

(Ortho)sympatisch zenuwstelsel: 
actie
Parasympatisch zenuwstelsel: 
rust en herstel
 


Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Link

Leerdoelen 14.3
7. Je legt het verschil uit tussen het animale en het autonome zenuwstelsel
8. Je beschrijft de bouw en werking van de onderdelen van het centrale en perifere zenuwstelsel. 
9. Je legt uit hoe een regelkring met zintuigen, zenuwen en spieren helpt bij het uitvoeren van bewegingen. 

Slide 25 - Tekstslide

Indeling o.b.v. ligging (anatomie)
Centrale zenuwstelsel (CZS):
- Grote hersenen
- Kleine hersenen
- Hersenstam
- Ruggenmerg


Perifeer zenuwstelsel (Perifeer = Er omheen liggend):
Aanvoerende en afvoerende uitlopers van zenuwcellen 
(vanaf zintuigen en naar spieren/klieren).  

Slide 26 - Tekstslide

Lees 14.3 blz. 206:
"Je zenuwstelsel ingedeeld naar bouw"
Beschrijf de functie van:

Onderdeel CZS
Functie
Grote Hersenen
Kleine Hersenen
Hersenstam
Ruggenmerg
timer
5:00

Slide 27 - Tekstslide

Overzicht (Nectar)

Slide 28 - Tekstslide

Hersenschors
Hersencentra, gebieden in je hersenen die verbonden zijn aan een specifieke zintuig of spiergroep

Slide 29 - Tekstslide

Anatomie grote hersenen 
Ontvangt informatie van de rechterkant van het lichaam.

Stuurt de spieren/ klieren van de rechterkant aan.
L                      R
Ontvangt informatie van de linkerkant van het lichaam. 

Stuurt de spieren/ klieren van de linkerkant aan.

Slide 30 - Tekstslide

Anatomie grote hersenen 
Primaire sensorische schors: ontvangt impulsen van zintuigen/ gewaarwording.

Secundaire sensorische schors: interpretatie van de ontvangen impulsen/ geheugen 

Slide 31 - Tekstslide

Anatomie grote hersenen 
Primaire motorische schors: stuurt de spieren/ klieren aan.

Secundaire motorische schors: opgeslagen informatie over gecoördineerd uitvoeren van bewegingen. Motorprogramma's.


Slide 32 - Tekstslide

Anatomie grote hersenen 
Spraakcentrum van Wernicke - begrijpen van taal. 

Spraakcentrum van Broca - aansturen van het spreken.

Slide 33 - Tekstslide

Grote hersenen (88C3) 

Slide 34 - Tekstslide

Waar ligt een motorprogramma voor fietsen opgeslagen?
A
primaire motorische schors
B
secundaire motorische schors
C
kleine hersenen

Slide 35 - Quizvraag

Je wilt je rechterhand optillen. Waar beginnen de impulsen?
A
primaire motorische schors
B
secundaire motorische schors
C
hersenstam
D
kleine hersenen

Slide 36 - Quizvraag

Je schrikt. Welk deel van je autonome zenuwstelsel is actief? En wat gebeurt er met je pupilgrootte?
A
orthosympatisch-groter
B
orthosympatisch-kleiner
C
parasympatisch-groter
D
parasympatisch-kleiner

Slide 37 - Quizvraag

Tijdens het voetballen zie je een bal op je afkomen. Je gaat daar en flinke trap tegenaan geven. Je bent rechts. In welk deel van de hersenen ontstaan impulsen?
A
In de linkerhelft van de motorische hersenschors
B
In de rechterhelft van de motorische hersenschors
C
In de linkerhelft van de sensorische hersenschors
D
In de rechterhelft van de sensorische hersenschors

Slide 38 - Quizvraag

Aan de slag!
- Controle/vragen huiswerk 14.2
- Maken 14.3 opdrachten bij leerdoelen 7 en 8
timer
15:00

Slide 39 - Tekstslide