NE KB2 Herhaling Spelling

- Schrijfopdracht 
- Je weet hoe je een voltooid deelwoord als bijvoeglijknaamwoord gebruikt.
- Je weet hoe je verkleinwoorden gebruikt
Nederlands
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

- Schrijfopdracht 
- Je weet hoe je een voltooid deelwoord als bijvoeglijknaamwoord gebruikt.
- Je weet hoe je verkleinwoorden gebruikt
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Spelling blok 5 
  • Je weet hoe je een voltooid deelwoord als bijvoeglijknaamwoord gebruikt.
  • Je weet hoe je verkleinwoorden gebruikt

Slide 2 - Tekstslide

het voltooid deelwoord

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben of zijn.
- Het voltooid deelwoord staat vaak aan het eind van een zin.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Slide 5 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Tekstslide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Tekstslide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Voorbeelden: 


Ik heb de foto's vergroot   (voltooid deelwoord ) 

De vergrote foto's  (gebruikt als bijvoeglijk naamwoord ) 


Ik heb koffie gezet (voltooid deelwoord)

De gezette koffie (gebruikt als bijvoeglijk naamwoord)

Slide 11 - Tekstslide

Wanneer het voltooid deelwoord op –en eindigt, dan schrijf je het als bijvoeglijk naamwoord hetzelfde.

Slide 12 - Tekstslide

Regels
1) Een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk!
2) wanneer het voltooid deelwoord eindigt op -en dan schrijf je het bijvoeglijk naamwoord hetzelfde. 

Slide 13 - Tekstslide

verkleinwoorden
Verkleinwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

- Schrijfopdracht 
- Je weet hoe je een voltooid deelwoord als bijvoeglijknaamwoord gebruikt.
- Je weet hoe je verkleinwoorden gebruikt
Nederlands
Blok 5 spelling
Opdracht 1, 2, 3, 4 & 6

Slide 16 - Tekstslide

- Je weet hoe je een voltooid deelwoord als bijvoeglijknaamwoord gebruikt.
- Je weet hoe je verkleinwoorden gebruikt
- Je kunt aangeven welke tijd een verhaal speelt
- Je kunt aangeven hoeveel tijd er in een verhaal speelt
- Je kunt het verhaalperspectief in een verhaal erkennen 
Nederlands

Slide 17 - Tekstslide

Tijd in verhalen
  1. Tijd waarin een verhaal zich afspeelt
  2. Vertelde tijd
  3. Verteltijd

Slide 18 - Tekstslide



Vertelde tijd / verteltijd
- verteltijd = hoeveel blz. heeft het boek

- vertelde tijd = tijd die voorbijgaat in het boek (week, jaar, 10 jaar) 

- tijdsperiode = in welke tijd speelt het verhaal zich af? (jaartal, historische figuren, gewoontes / kleding / eten / voorwerpen en omgeving)

Slide 19 - Tekstslide

De tijd waarin het verhaal zich afspeelt
Misschien staat er een jaartal in.
Misschien gaat het over historische figuren of gebeurtenissen.
Of zie je het aan gewoontes, voorwerpen, kleding en eten.
Of kun je het zien aan de omgeving.

Slide 20 - Tekstslide

Fictie: perspectief

Perspectief (vertelsituatie): vanuit wie en op welke manier wordt het verhaal beschreven


1 ik-perspectief


2 hij/zij-perspectief (personaal perspectief)


Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

- Je weet hoe je een voltooid deelwoord als bijvoeglijknaamwoord gebruikt.
- Je weet hoe je verkleinwoorden gebruikt
- Je kunt aangeven welke tijd een verhaal speelt
- Je kunt aangeven hoeveel tijd er in een verhaal speelt
- Je kunt het verhaalperspectief in een verhaal erkennen 
Nederlands
Blok 5, fictie, blz 203 tm 211)
Opdracht 1, 2, 3, 5, 6 & 7

Slide 23 - Tekstslide