Les 5, herhalen D + E (06-03) 3vwo

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Hoe was je vakantie?

Pak je laptop (dicht op tafel), werkboek, aantekeningenschrift en etui.

Dagopening 'Tesla-schaamte'

Aujourd'hui, c'est jeudi

H3B, A3A et G3A

Vragen dagopening:

1) Wat vind je ervan dat sommige mensen zich schamen omdat ze in een Tesla rijden?

2) Zou jij je schamen voor een product vanwege de fabrikant? Waarom wel of niet?

3) Is het eerlijk om een bedrijf te beoordelen op het gedrag van de eigenaar?

4) Wat zou voor jou een reden zijn om te stoppen met een merk?

5) Stelling: Als je in een Tesla rijdt, betekent het dat je het eens bent met de standpunten van Elon Musk.

Le programme:

- Herhalen grammaire D 

- E, regarder

Les buts (leerdoelen):

- Aan het einde van de les....

1) heb je de passé composé met être herhaald

2) kun je een Franse video begrijpen

Est-ce que tout le monde est présent?

- Zijn we compleet? Wie missen we?

Répéter grammaire D:

Ouvre le livre à la page 106

Wat hield grammaire D ook alweer in?

Samenvatting grammaire D:

Herhaling = avoir + voltooide tijd

ww. op -er -> é (j'ai travaillé)

ww. op -ir -> i (j'ai choisi)

ww. op -re -> u (j'ai attendu)

Onregelmatige vormen

1) avoir -> eu -> j'ai eu

2) être -> été -> j'ai été

3) faire -> fait -> j'ai fait

4) prendre -> pris -> j'ai pris

Nieuw = keuze avoir / être

- Gebruik je in het Nederlands hebben, dan gebruik je in het Frans meestal avoir (ik heb gepraat, j'ai parlé)

- Gebruik je in het Nederlands zijn, dan gebruik je in het Frans meestal être* -> + eventuele uitgangen (ik ben aangekomen, je suis arrivé(e))

Attention!

Thomas est allé au cinema.

Léa est allée au cinéma.

Thomas et Luc sont allés au cinéma.

Léa et Sophie sont allées au cinéma.

Wat is de regel?

Uitgangen als je être gebruikt als hulpwerkwoord:

Mnl. ev.	x	Il est resté
Mnl. mv.	s	Ils sont resté s
Vrl. ev	e	Elle est resté e
vrl. mv	- es	Elles sont resté es

Koppel je laptop met de LessonUp

Met welke twee hulpwerkwoorden maak je de passé composé?

1. faire & aller
2. être & avoir
3. être & aller
4. avoir & pouvoir

Als je de passé composé met avoir gebruikt moet je rekening houden met de uitgang (bij vrl. ev. +e...)

1. Vrai
2. Faux

Als je de passé composé met avoir gebruikt moet je rekening houden met de uitgang (bij vrl. ev. +e...)

1. Vrai
2. Faux

Maak de passé composé met être of avoir:

Nous ......... ............... (manger) au restaurant

1. avons mangé
2. sommes mangé
3. sommes mangés
4. avons mangés

Maak de passé composé met être of avoir:

Elle .......... ............ (aller) à la plage.

1. a allé
2. est allé
3. est allée
4. est allées

Maak de passé composé met être of avoir:

Vous .......... ............ (avoir) un cadeau.

1. avez avoiré
2. avez eu
3. êtes eu
4. êtes eu

Maak de passé composé met être of avoir:

il .......... ............ (arriver) à huit heures.

1. est arrivée
2. est arrivés
3. est arrivées
4. est arrivé

Questions?

Au travail, E regarder:

Quoi (wat)? Fais exercice 19 (kies uit: 1/2/4/5/6 blz. 165) + 20AB. Bekijk eerst de video van exercice 19 online en werk daarna de opdrachten uit. Zet de antwoorden in je werkboek.

Comment (hoe)? De video kijk je alleen en de opdrachten maak je zelfstandig.

Questions? Steek je vinger op of overleg fluisterend 

Prêt (klaar)? Online Slim Stampen vocabulaire E + leren grammaire D (je mag muziek luisteren tijdens het leren) 

Donderdag bespreken we de leestoets.

Les devoirs (huiswerk):

- Faire: 19 + 20AB

- Apprendre: vocabulaire E + répéter grammaire D 

Blooket:

https://dashboard.blooket.com/set/6423ebcb4f6a3e30339d244f 

(je mag het boek gebruiken -> Blooket gaat om alle woordjes van ch.2)

- Kies je eigen naam

- Tijdens het spelen blijft de muziek hoorbaar

Cherche quelqu'un qui.... = ex. 14B

• Stel de vragen in het Frans. Tu as un frère? Tu est fils unique?
• Is het antwoord 'oui', dan noteer je de naam. 
• Probeer zoveel mogelijk namen per zin te noteren/ 

Laatste 7 minuten van de les:

Kies de juiste vorm

Nous avons le clé .... soeur?

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Kies de juiste vorm

Tu est le directeur .... hôtel?

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Kies de juiste vorm

C'est le chien ...... filles.

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Kies uit au / à la / à l' / aux / du / de la / de l' / des:

Hélène va .... supermarché (mnl. ev.)
(tip: vertaal de zin --> gebruik je 'van'? = du....)

Kies uit au / à la / à l' / aux / du / de la / de l' / des:

C'est le smartphone ... père.

Kies uit au / à la / à l' / aux / du / de la / de l' / des:

Je vais .... école.

Kies uit au / à la / à l' / aux / du / de la / de l' / des:

On peut aussi aller .... nouvelle pizzeria.

Kies uit au / à la / à l' / aux / du / de la / de l' / des:

Il va ... matchs.