Herhaling 5.1 en 5.2

Hoofdstuk 5: Wat levert het op?
Dit heb ik klaar liggen:
  • pen, 
  • papier
  • rekenmachine 
timer
1:00
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1,2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5: Wat levert het op?
Dit heb ik klaar liggen:
  • pen, 
  • papier
  • rekenmachine 
timer
1:00

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Huiswerk bespreken
Blz. 15 maken opdracht 22-24-26-28-32-33-34
5.1 en 5.2 herhalen 




Slide 2 - Tekstslide

Inkoopprijs

De prijs die de winkelier voor de producten betaalt.

Slide 3 - Tekstslide

Brutowinstopslag
Het bedrag dat de verkoper bij de inkoopprijs optelt. 
Wordt uitgedrukt in een % van de inkoopprijs.

Slide 4 - Tekstslide

Afzet
Aantal verkochte producten in een periode.

Slide 5 - Tekstslide

Omzet
De verkoopopbrengst in een periode.
Afzet x verkoopprijs per product = omzet

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 22: De brutowinstopslag daalt van 55% naar 45%. Welke gevolg kan dat hebben
A
Geen gevolgen
B
De inkoopprijs wordt hoger
C
Minder mensen gaan het product kopen
D
De winst wordt lager

Slide 7 - Quizvraag

Vraag 24 
inkoopprijs
  15 euro
brutowinstopslag                  +
   8 euro          +
verkoopprijs                            = 
  23 euro         =

Slide 8 - Tekstslide

Vraag 26: Wehkamp vekoopt trainingspakken. De inkoopprijs is 22 euro. De brutowinstopslag is 45% van de inkoopprijs. Wat wordt de verkoopprijs?

inkoopprijs is 100 %                                verkoopprijs is 145%
22 : 100 % x 45% = 9,90 euro                    22 euro + 9,90 euro = 31,90 euro
de verkoopprijs is 31,90 
inkoopprijs
22 euro
brutowinstopslag (45%)
22 : 100 x 45 = 9,90
verkoopprijs
9,90 + 22 = 31,90

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de inkoopprijs?
A
De prijs waarvoor een bedrijf goederen inkoopt
B
De prijs waarvoor een bedrijf goederen verkoopt
C
De prijs die we betalen om goederen te exporteren
D
De prijs die je betaalt in de winkel

Slide 10 - Quizvraag

De brutowinst is 20% van de inkoopprijs. De inkoopprijs is € 100. Hoeveel € is de verkoopprijs?
A
20 euro
B
80 euro
C
100 euro
D
120 euro

Slide 11 - Quizvraag

De inkoopprijs van een laptop is € 600.
De brutowinstmarge is 60% van de inkoopprijs.


Verkoopprijs wordt dan:
A
€360
B
€660
C
€960
D
€900

Slide 12 - Quizvraag

De inkoopprijs van een tafel is € 200.
De brutowinstmarge is 45% van de inkoopprijs.


Verkoopprijs wordt dan:
A
€90
B
€245
C
€290
D
€45

Slide 13 - Quizvraag

Afzet= 50 stuks Prijs per stuk = €10,-
Inkoopwaarde = €200,-
Brutowinst =....

A
€300,-
B
€2.050,-
C
€290,-
D
€500,-

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de afzet?
A
Het aantal (stuks) van de verkopen
B
Het totale bedrag van de verkopen

Slide 15 - Quizvraag

Het totale bedrag van de verkochte producten noem je
A
Omzet
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 16 - Quizvraag

Hoe bereken je de Omzet?

Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Inkoopprijs
D
Kosten + Verkoopprijs

Slide 17 - Quizvraag

In 2008 verkochten 3 filialen van Vodafone 23.450 telefoonabonnementen. In de 2009 verkochten zij er 24.450. Wat is er met de afzet gebeurd?
A
De afzet is gelijk gebleven
B
De afzet is met 1000 toegenomen
C
De afzet is met 1000 afgenomen
D
Niet te berekenen met deze gegevens

Slide 18 - Quizvraag

Omzet berekenen

Omzet = afzet × verkoopprijs

Thomas heeft een fietsenzaak. Deze week verkoopt hij 33 fietsen.
De verkoopprijs van een fiets is € 690.
Bereken de omzet van deze week.
A
€ 22.770
B
€ 690
C
33.000
D
€ 20.991

Slide 19 - Quizvraag

Wat is marketing?

Slide 20 - Open vraag

De winkelende mensen
De winkels
Wie zorgen voor het aanbod?
Wie zorgen voor de vraag?

Slide 21 - Sleepvraag

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 22 - Tekstslide