Vragers en aanbieders H5 Elasticiteiten

Prijselasticiteit
Echt Verrukkelijke Quarter Pounder
Ev = % verandering in Q / % verandering in P
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Prijselasticiteit
Echt Verrukkelijke Quarter Pounder
Ev = % verandering in Q / % verandering in P

Slide 1 - Tekstslide

Prijselasticiteit


De prijselasticiteit zegt iets over hoe sterk de gevraagde hoeveelheid reageert op een daling of stijging van de prijs.

Slide 2 - Tekstslide

Als de prijs stijgt,
zal bij de meeste producten de vraag...
A
dalen
B
stijgen

Slide 3 - Quizvraag

Procentuele verandering berekenen 

Slide 4 - Tekstslide

Prijselasticiteit van de vraag berekenen 
.

Ev = procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid
          --------------------------------------------------------------
                            procentuele verandering van de prijs

Ev = gevolg / oorzaak (HARRY / POTTER) (Hoeveelheid / Prijs)

Slide 5 - Tekstslide

Elastisch

De vraag is (prijs)elastisch als de vraag relatief sterk reageert op een verandering van de prijs.


Als de prijs met bijvoorbeeld 1% stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid met meer dan 1% dalen.

Andersom, als de prijs met bijvoorbeeld 1% daalt, zal de gevraagde hoeveelheid met meer dan 1% stijgen.


GETAL = groter dan 1


Slide 6 - Tekstslide

Inelastisch

De vraag is (prijs)inelastisch als de vraag relatief zwak reageert op een verandering van de prijs.


Als de prijs met bijvoorbeeld 1% stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid met minder dan 1% dalen.

Andersom, als de prijs met bijvoorbeeld 1% daalt, zal de gevraagde hoeveelheid met minder dan 1% stijgen.


Getal = kleiner dan 1


Slide 7 - Tekstslide

Er is sprake van een elastische vraag. De prijs stijgt met 2%.

De vraag zal...
A
met meer dan 2% dalen
B
met minder dan 2% dalen
C
met meer dan 2% stijgen
D
met minder dan 2% stijgen

Slide 8 - Quizvraag

Berekening prijselasticiteit

De prijselasticiteit kun je als volgt berekenen:

                                                                                                 Gevolg    en "GO''                                                                                                   Oorzaak     

                    

Ev kleiner dan 1: inelastisch

Ev groter dan 1: elastisch


Slide 9 - Tekstslide

Prijselastisch
Definitie: de vraag neemt in verhouding / procentueel / relatief meer af (toe)
dan de prijs stijgt (daalt) 

NB: vergeet je ‘in verhouding/in procenten/relatief’,
dan is je antwoord onvolledig.

"Dus mijn antwoord is fout omdat ik één woordje vergat?" JA

Slide 10 - Tekstslide

De prijs daalt met 10% en
hierdoor stijgt de vraag met 20%.

Hoe groot is de elasticiteit
en is dit elastisch of inelastisch?
A
Ev = -2 Inelastisch
B
Ev = -2 Elastisch
C
Ev = -0,5 Inelastisch
D
Ev = -0,5 Elastisch

Slide 11 - Quizvraag

Uitleg

De formule van de elasticiteit is:



Ev = 20% / - 10% = -2

Getal is kleiner dan 1, dus elastisch

Slide 12 - Tekstslide

De prijs stijgt met 10%.
De elasticiteit is -1.

Met hoeveel verandert de vraag?
A
Daalt met 1%
B
Daalt met 10%
C
Stijgt met 10%
D
Dat kun je niet zeggen

Slide 13 - Quizvraag

Uitleg

De formule van de elasticiteit is:



- 1 = procentuele verandering Qv / 10%

procentuele verandering vraag = -1 x 10% = - 10%


Slide 14 - Tekstslide

Stel, de prijs daalt met 5%.
De elasticiteit is -2.

Met hoeveel verandert de vraag?
A
Stijgt met 10%
B
Stijgt met 2,5%
C
Daalt met 2,5%
D
Daalt met 10%

Slide 15 - Quizvraag

Uitleg

De formule van de elasticiteit is:



- 2 = procentuele verandering Qv / - 5%

procentuele verandering vraag = -2 x - 5% = 10%


Slide 16 - Tekstslide

Prijselasticiteit via vraagfunctie
Als je een vraagfunctie hebt en er is een (prijs)verandering gegeven, kun je ook op die manier de prijselasticiteit berekenen. 

Je moet dan eerst de procentuele verandering van de prijs en van de gevraagde hoeveelheid berekenen.

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld

De volgende vraagfunctie is gegeven: Qv = -10P + 500

De prijs stijgt van 10 naar 15.

Hoe groot is de bijbehorende prijselasticiteit?



Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld: uitwerking

Slide 19 - Tekstslide

Extra oefening

De volgende vraagfunctie is gegeven: Qv = -2P + 100

De prijs stijgt van 10 naar 11. Hoe groot is de bijbehorende prijselasticiteit? Neem daarvoor eerst  onderstaande tabel over en vul deze in.


Slide 20 - Tekstslide

Elasticiteit en omzet
De waarde van de elasticiteit zegt iets over of de omzet zal toe- of afnemen bij een prijsstijging of –daling.

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld 1
De elasticiteit van de vraag is -2. De prijs was € 10 en stijgt met 10%. De gevraagde hoeveelheid was 100.




De omzet daalt als de prijs stijgt.

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld 2
De elasticiteit van de vraag is -0,5. De prijs was € 10 en stijgt met 10%. De gevraagde hoeveelheid was 100.




De omzet stijgt als de prijs stijgt. 

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeld 3
De elasticiteit van de vraag is -2. De prijs was € 10 en daalt met 10%. De gevraagde hoeveelheid was 100.




De omzet stijgt als de prijs daalt.

Slide 24 - Tekstslide

Voorbeeld 4
De elasticiteit van de vraag is -0,5. De prijs was € 10 en daalt met 10%. De gevraagde hoeveelheid was 100.




De omzet daalt als de prijs daalt. 

Slide 25 - Tekstslide

Prijselasticiteit & omzet

De waarde van de elasticiteit zegt iets over of de omzet zal toe- of afnemen bij een prijsstijging of daling.


- Bij een inelastische vraag (tussen de 0 en -1) zal een prijsstijging leiden tot een stijging van de omzet, omdat de procentuele stijging van de prijs groter is dan de procentuele daling van de gevraagde hoeveelheid.

Slide 26 - Tekstslide

Wanneer stijgt de omzet bij een prijsinelastische vraag?
A
Als de prijs stijgt
B
Als de prijs daalt

Slide 27 - Quizvraag

Wanneer daalt de omzet bij een prijselastische vraag?
A
Als de prijs stijgt
B
Als de prijs daalt

Slide 28 - Quizvraag

Ev = -0,5
De ondernemer wil zijn omzet verhogen.

Prijs verhogen of verlagen? Motiveer.

Slide 29 - Open vraag

Als het inkomen van consumenten stijgt,
zal bij de meeste producten de vraag...
A
dalen
B
stijgen

Slide 30 - Quizvraag

Normale producten

Bij normale producten stijgt de vraag als het inkomen stijgt 

(positief verband).



Bijvoorbeeld: we gaan vaker naar de sauna 

als we meer gaan verdienen.

Slide 31 - Tekstslide

Inkomenselasticiteit

De inkomenselasticiteit geeft weer hoe (sterk) de gevraagde hoeveelheid reageert op een verandering van het inkomen.





Er zijn drie mogelijkheden:

Slide 32 - Tekstslide

Inferieure producten

Als we minder van een product gaan kopen bij een stijging van het inkomen (negatief verband) dan noemen we het product inferieur.



Bijvoorbeeld: we kopen in plaats van 'gewone'

fietsen meer elektrische fietsen als het inkomen  

stijgt. De gewone fiets is inferieur.  

(Dat zegt niet altijd iets over de kwaliteit!)

Slide 33 - Tekstslide

Berekening inkomenselasticiteit

De inkomenselasticiteit kun je als volgt berekenen:

                                                                                                 Gevolg    en "GO''                                                                                                   Oorzaak     

                    

Ey > 0: normale producten

Ey < 0: inferieure producten


Slide 34 - Tekstslide

Normale producten

Normale producten splitsen we in twee soorten:

1   primaire producten

              hierbij reageert de vraag relatief zwak op een                                                                    inkomensverandering = inkomensinelastisch.

2   luxe producten

              hierbij reageert de vraag relatief sterk op een                                                                    inkomensverandering = inkomenelastisch.

              Er is een drempelinkomen nodig om deze te kunnen kopen.



 

Slide 35 - Tekstslide

Het inkomen stijgt met 10%.
De vraag stijgt met 5%.

Het product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
primair

Slide 36 - Quizvraag

Het inkomen stijgt met 10%.
De vraag stijgt met 20%.

Het product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
primair

Slide 37 - Quizvraag

Het inkomen stijgt met 10%.
Het product is inferieur.

De vraag zal...
A
dalen met 5%
B
niet veranderen
C
stijgen met 5%

Slide 38 - Quizvraag

Het linker product wordt vervangen door het rechter product als het inkomen stijgt.

Het linker product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
primair

Slide 39 - Quizvraag


Lees dit fragment.

Het product is...
A
inferieur
B
luxe
C
primair

Slide 40 - Quizvraag

Leerdoelen behaald?

Slide 41 - Tekstslide