Ev = gevolg / oorzaak (HARRY / POTTER) (Hoeveelheid / Prijs)
Slide 5 - Tekstslide
Elastisch
De vraag is (prijs)elastisch als de vraag relatief sterk reageert op een verandering van de prijs.
Als de prijs met bijvoorbeeld 1% stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid met meer dan 1% dalen.
Andersom, als de prijs met bijvoorbeeld 1% daalt, zal de gevraagde hoeveelheid met meer dan 1% stijgen.
GETAL = groter dan 1
Slide 6 - Tekstslide
Inelastisch
De vraag is (prijs)inelastisch als de vraag relatiefzwak reageert op een verandering van de prijs.
Als de prijs met bijvoorbeeld 1% stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid met minder dan 1% dalen.
Andersom, als de prijs met bijvoorbeeld 1% daalt, zal de gevraagde hoeveelheid met minder dan 1% stijgen.
Getal = kleiner dan 1
Slide 7 - Tekstslide
Er is sprake van een elastische vraag. De prijs stijgt met 2%.
De vraag zal...
A
met meer
dan 2% dalen
B
met minder
dan 2% dalen
C
met meer
dan 2% stijgen
D
met minder
dan 2% stijgen
Slide 8 - Quizvraag
Berekening prijselasticiteit
De prijselasticiteit kun je als volgt berekenen:
Gevolg en "GO'' Oorzaak
Ev kleiner dan 1: inelastisch
Ev groter dan 1: elastisch
Slide 9 - Tekstslide
Prijselastisch
Definitie: de vraag neemt in verhouding / procentueel / relatief meer af (toe) dan de prijs stijgt (daalt)
NB: vergeet je ‘in verhouding/in procenten/relatief’,
dan is je antwoord onvolledig.
"Dus mijn antwoord is fout omdat ik één woordje vergat?" JA
Slide 10 - Tekstslide
De prijs daalt met 10% en hierdoor stijgt de vraag met 20%.
Hoe groot is de elasticiteit en is dit elastisch of inelastisch?
A
Ev = -2
Inelastisch
B
Ev = -2
Elastisch
C
Ev = -0,5
Inelastisch
D
Ev = -0,5
Elastisch
Slide 11 - Quizvraag
Uitleg
De formule van de elasticiteit is:
Ev = 20% / - 10% = -2
Getal is kleiner dan 1, dus elastisch
Slide 12 - Tekstslide
De prijs stijgt met 10%. De elasticiteit is -1.
Met hoeveel verandert de vraag?
A
Daalt met 1%
B
Daalt met 10%
C
Stijgt met 10%
D
Dat kun je niet zeggen
Slide 13 - Quizvraag
Uitleg
De formule van de elasticiteit is:
- 1 = procentuele verandering Qv / 10%
procentuele verandering vraag = -1 x 10% = - 10%
Slide 14 - Tekstslide
Stel, de prijs daalt met 5%. De elasticiteit is -2.
Met hoeveel verandert de vraag?
A
Stijgt met 10%
B
Stijgt met 2,5%
C
Daalt met 2,5%
D
Daalt met 10%
Slide 15 - Quizvraag
Uitleg
De formule van de elasticiteit is:
- 2 = procentuele verandering Qv / - 5%
procentuele verandering vraag = -2 x - 5% = 10%
Slide 16 - Tekstslide
Prijselasticiteit via vraagfunctie
Als je een vraagfunctie hebt en er is een (prijs)verandering gegeven, kun je ook op die manier de prijselasticiteit berekenen.
Je moet dan eerst de procentuele verandering van de prijs en van de gevraagde hoeveelheid berekenen.
Slide 17 - Tekstslide
Voorbeeld
De volgende vraagfunctie is gegeven: Qv = -10P + 500
De prijs stijgt van 10 naar 15.
Hoe groot is de bijbehorende prijselasticiteit?
Slide 18 - Tekstslide
Voorbeeld: uitwerking
Slide 19 - Tekstslide
Extra oefening
De volgende vraagfunctie is gegeven: Qv = -2P + 100
De prijs stijgt van 10 naar 11. Hoe groot is de bijbehorende prijselasticiteit? Neem daarvoor eerst onderstaande tabel over en vul deze in.
Slide 20 - Tekstslide
Elasticiteit en omzet
De waarde van de elasticiteit zegt iets over of de omzet zal toe- of afnemen bij een prijsstijging of –daling.
Slide 21 - Tekstslide
Voorbeeld 1
De elasticiteit van de vraag is -2. De prijs was € 10 en stijgt met 10%. De gevraagde hoeveelheid was 100.
De omzet daalt als de prijs stijgt.
Slide 22 - Tekstslide
Voorbeeld 2
De elasticiteit van de vraag is -0,5. De prijs was € 10 en stijgt met 10%. De gevraagde hoeveelheid was 100.
De omzet stijgt als de prijs stijgt.
Slide 23 - Tekstslide
Voorbeeld 3
De elasticiteit van de vraag is -2. De prijs was € 10 en daalt met 10%. De gevraagde hoeveelheid was 100.
De omzet stijgt als de prijs daalt.
Slide 24 - Tekstslide
Voorbeeld 4
De elasticiteit van de vraag is -0,5. De prijs was € 10 en daalt met 10%. De gevraagde hoeveelheid was 100.
De omzet daalt als de prijs daalt.
Slide 25 - Tekstslide
Prijselasticiteit & omzet
De waarde van de elasticiteit zegt iets over of de omzet zal toe- of afnemen bij een prijsstijging of daling.
- Bij een inelastische vraag (tussen de 0 en -1) zal een prijsstijging leiden tot een stijging van de omzet, omdat de procentuele stijging van de prijs groter is dan de procentuele daling van de gevraagde hoeveelheid.
Slide 26 - Tekstslide
Wanneer stijgt de omzet bij een prijsinelastische vraag?
A
Als de prijs stijgt
B
Als de prijs daalt
Slide 27 - Quizvraag
Wanneer daalt de omzet bij een prijselastische vraag?
A
Als de prijs stijgt
B
Als de prijs daalt
Slide 28 - Quizvraag
Ev = -0,5 De ondernemer wil zijn omzet verhogen.
Prijs verhogen of verlagen? Motiveer.
Slide 29 - Open vraag
Als het inkomen van consumenten stijgt, zal bij de meeste producten de vraag...
A
dalen
B
stijgen
Slide 30 - Quizvraag
Normale producten
Bij normale producten stijgt de vraag als het inkomen stijgt
(positief verband).
Bijvoorbeeld: we gaan vaker naar de sauna
als we meer gaan verdienen.
Slide 31 - Tekstslide
Inkomenselasticiteit
De inkomenselasticiteit geeft weer hoe (sterk) de gevraagde hoeveelheid reageert op een verandering van het inkomen.
Er zijn drie mogelijkheden:
Slide 32 - Tekstslide
Inferieure producten
Als we minder van een product gaan kopen bij een stijging van het inkomen (negatief verband) dan noemen we het product inferieur.
Bijvoorbeeld: we kopen in plaats van 'gewone'
fietsen meer elektrische fietsen als het inkomen
stijgt. De gewone fiets is inferieur.
(Dat zegt niet altijd iets over de kwaliteit!)
Slide 33 - Tekstslide
Berekening inkomenselasticiteit
De inkomenselasticiteit kun je als volgt berekenen:
Gevolg en "GO'' Oorzaak
Ey > 0: normale producten
Ey < 0: inferieure producten
Slide 34 - Tekstslide
Normale producten
Normale producten splitsen we in twee soorten:
1 primaire producten
hierbij reageert de vraag relatief zwak op een inkomensverandering = inkomensinelastisch.
2 luxe producten
hierbij reageert de vraag relatief sterk op een inkomensverandering = inkomenelastisch.
Er is een drempelinkomen nodig om deze te kunnen kopen.
Slide 35 - Tekstslide
Het inkomen stijgt met 10%. De vraag stijgt met 5%.
Het product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
primair
Slide 36 - Quizvraag
Het inkomen stijgt met 10%. De vraag stijgt met 20%.
Het product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
primair
Slide 37 - Quizvraag
Het inkomen stijgt met 10%. Het product is inferieur.
De vraag zal...
A
dalen met 5%
B
niet veranderen
C
stijgen met 5%
Slide 38 - Quizvraag
Het linker product wordt vervangen door het rechter product als het inkomen stijgt.