1. [
Ik ga morgen winkelen], als [
mijn salaris vandaag
is gestort.]
hoofdzin bijzin als = onderschikkend voegwoord
2. [Piet gaat morgen fietsen] of [hij gaat wandelen.]
hoofdzin hoofdzin of = nevenschikkend voegwoord
3. [Erik twijfelt] of [ hij koekjes moet gaan kopen]
hoofdzin bijzin of = onderschikkend voegwoord
4. [De koffer [die ik op het vliegveld heb laten staan] is gelukkig weer terecht
hoofdzin bijzin hoofdzin die = betrekkelijk vnw