Overhoring woordjes klas 4 periode 2 - 1 t/m 40
1 / 11
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Welke vertaling gebruik je bij de zin
"In de klas zijn er 25 leerlingen"?
"In de klas zijn er 25 leerlingen"?
A
hay
B
están
C
son
Slide 2 - Quizvraag
Welke vertaling gebruik je bij de zin
"Ik ben op school"?
"Ik ben op school"?
A
hay
B
soy
C
estoy
Slide 3 - Quizvraag
Hoe moet je lopen als de beschrijving SIGUE TODO RECTO is?
Slide 4 - Open vraag
La panadería
La zapatería
La heladería
Slide 5 - Sleepvraag
Hoe vertaal je in het Nederlands PODER?
A
Willen
B
Liever hebben
C
Zijn
D
Kunnen
Slide 6 - Quizvraag
Hoe zeg je in het Spaans GOEDKOOP?
A
barato
B
ruidoso
C
caro
D
gira
Slide 7 - Quizvraag
Waar is de bioscoop?
El cine está al lado del bar.
El cine está al lado del bar.
Slide 8 - Open vraag
Hoe zeg je in het Spaans DE KLEDINGWINKEL?
Slide 9 - Open vraag
Hoe zeg je in het Spaans
"Ik wil lopen"?
"Ik wil lopen"?
Slide 10 - Open vraag
Welke vertaling is juist voor BOODSCHAPPEN DOEN?
A
Ir de compras
B
Hacer la compra
