Doen: 1.3 Karakter, type, eigenschappen en personificatie 1.4 Opbouw: tijd, verhaallijn, trucs met tijd
Terugkijken: wat hebben we vandaag gedaan?
Doelen van deze les:
1. Aan het einde van de les kun je uitleggen wat het verschil is tussen karakters en types;
2. Aan het einde van de les kun je vertellen wat identificatie is;
3. Aan het einde van de les kun je aan geven verhalen een chronologische of niet-chronologische opbouw hebben;
4. Aan het einde van de les kun je uitleggen wat een verhaallijn is.
Slide 2 - Tekstslide
Inloggen bij Learnbeat
Een kernzin is een zin in de alinea met de belangrijkste informatie van de alinea.
Vaak is het de eerste zin van de alinea.
Slide 3 - Tekstslide
Karakters
Personages die zo uitgebreid worden beschreven, dat je ze leert kennen als echte mensen noemen we karakters.
Hieronder vallen:
de hoofdpersoon;
sommige bijfiguren waar je heel veel over te weten komt.
Slide 4 - Tekstslide
karaktereigenschappen
Slide 5 - Tekstslide
Types
Personen die maar één of twee opvallende eigenschappen hebben en vaak op dezelfde manier reageren, heten types.
Gemene pester, lieve oma.
Slide 6 - Tekstslide
identificatie
Soms kun je helemaal verdiept raken in een boek of een film. Dat komt omdat je meeleeft met de hoofdpersoon.
Slide 7 - Tekstslide
De opbouw van een verhaal
Slide 8 - Tekstslide
Opbouw: chronologische volgorde
De gebeurtenissen worden verteld zoals ze ook in de tijd hebben plaatsgevonden.
Slide 9 - Tekstslide
Open of gesloten einde
Een gesloten einde: het probleem is opgelost of het verhaal heeft een slechte afloop.
Een open einde: het probleem niet opgelost en weet de lezer niet hoe het verder gaat.
Slide 10 - Tekstslide
De tijd in een verhaal
Slide 11 - Tekstslide
Een verhaallijn
Een verhaallijn bestaat uit alle belangrijke gebeurtenissen die het verhaal vormen.
Slide 12 - Tekstslide
Tijdsprong
Een schrijver vertelt alleen de belangrijkste momenten. Als er een stuk tijd wordt overgeslagen, noem je dit een tijdsprong.
In verhalen kunnen korte tijdsprongen zitten.
Slide 13 - Tekstslide
Een flashback
Een tijdsprong terug in de tijd heet een terugblik, ofwel flashback.
Een flashback onderbreekt het verhaal een poosje.
Schrijvers gebruiken een flashback om een belangrijke gebeurtenis uit het verleden te laten zien.
Slide 14 - Tekstslide
Een terugverwijzing
Er wordt verteld over iets wat vroeger is gebeurd, zónder het verhaal echt te onderbreken.
Een gedachte of uitspraak.
Slide 15 - Tekstslide
Een voortuitwijzing
Een vooruitwijzing doet het omgekeerde: er wordt verteld over iets wat nog gaat komen.
Je weet dat er iets komt, maar hoe gaat dat aflopen?
Slide 16 - Tekstslide
Maken
1.3 Karakter, type, eigenschappen en personificatie, A t/m C
1.4 Opbouw: tijd, verhaallijn, trucs met tijd, A t/m C
Je mag fluisterend overleggen. Alleen met je buurman of buurvrouw.
Slide 17 - Tekstslide
In deze les:
Terugblik:romans, soorten boeken en bibliotheekboeken
Huiswerk gemaakt?
Uitleg: karakters en opbouw
Doen: 1.3 Karakter, type, eigenschappen en personificatie 1.4 Opbouw: tijd, verhaallijn, trucs met tijd
Terugkijken: wat hebben we vandaag gedaan?
Doelen van deze les:
1. Aan het einde van de les kun je uitleggen wat het verschil is tussen karakters en types;
2. Aan het einde van de les kun je vertellen wat identificatie is;
3. Aan het einde van de les kun je aan geven verhalen een chronologische of niet-chronologische opbouw hebben;
4. Aan het einde van de les kun je uitleggen wat een verhaallijn is.
Slide 18 - Tekstslide
Bibliotheekboeken
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
De niveaus
De leeftijdsniveaus zijn:
A = 6-9 jaar
B = 9-12 jaar
C = 12 jaar en ouder
D = 15 jaar en ouder
De B-boeken zijn misschien wat makkelijker te lezen dan de C-boeken. Maar vaak worden ze ook nog gelezen door de oudere jongeren omdat het onderwerp hen aanspreekt.
Slide 21 - Tekstslide
Drie keer kijken
Je bekijkt de voorkant, achterkant en de binnenkant van het boek. Zo kun je in korte tijd veel te weten komen over een boek.
Slide 22 - Tekstslide
Bibliotheekboeken
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
De niveaus
De leeftijdsniveaus zijn:
A = 6-9 jaar
B = 9-12 jaar
C = 12 jaar en ouder
D = 15 jaar en ouder
De B-boeken zijn misschien wat makkelijker te lezen dan de C-boeken. Maar vaak worden ze ook nog gelezen door de oudere jongeren omdat het onderwerp hen aanspreekt.
Slide 25 - Tekstslide
Drie keer kijken
Je bekijkt de voorkant, achterkant en de binnenkant van het boek. Zo kun je in korte tijd veel te weten komen over een boek.
Slide 26 - Tekstslide
Bibliotheekboeken
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
De niveaus
De leeftijdsniveaus zijn:
A = 6-9 jaar
B = 9-12 jaar
C = 12 jaar en ouder
D = 15 jaar en ouder
De B-boeken zijn misschien wat makkelijker te lezen dan de C-boeken. Maar vaak worden ze ook nog gelezen door de oudere jongeren omdat het onderwerp hen aanspreekt.
Slide 29 - Tekstslide
Drie keer kijken
Je bekijkt de voorkant, achterkant en de binnenkant van het boek. Zo kun je in korte tijd veel te weten komen over een boek.
Slide 30 - Tekstslide
In deze les:
Inloggen bij de methode
Terugblik: fictie en non-fictie
Uitleg: romans, soorten boeken en bibliotheekboeken
Doen: 1.1 Soorten boeken 1.2 Boeken uitzoeken
Terugkijken: wat hebben we vandaag gedaan?
Doelen van deze les:
1. Aan het einde van de les kun je vertellen welke soorten boeken er zijn;
2. Aan het einde van de les kun je vertellen hoe je het beste een bibliotheekboek kunt uitzoeken.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.